ECLI:NL:RBDHA:2020:2208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
NL19.30502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening en gezinshereniging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, die de Ghanese nationaliteit heeft. De verzoeker had op 8 oktober 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 13 februari 2020, waar de verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd duidelijk dat de verzoeker en zijn gestelde echtgenote, met wie hij een nieuw gezin vormt, samen in een asielzoekerscentrum verblijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij en zijn echtgenote een nieuw gezin vormen, ondanks dat zij elkaar pas in Italië hadden ontmoet. De voorzieningenrechter wees erop dat het belang van gezinshereniging zwaarder weegt dan de belangen van de staatssecretaris om de verzoeker over te dragen aan Italië.

De voorzieningenrechter heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de verzoeker niet mag worden overgedragen aan Italië totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op € 1.050,- zijn vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.30502

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.30501, plaatsgevonden op 13 februari 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.E. Hynd. Tevens was aanwezig [naam 2] , de gestelde echtgenote van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Ghanese nationaliteit te bezitten. Op 8 oktober 2019 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat Italië op grond van de Dublinverordening [1] verantwoordelijk is voor de behandeling ervan [2] . Verzoeker heeft eerder in Italië om asiel gevraagd. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten verzocht om verzoeker terug te nemen [3] . Nu op dat verzoek niet tijdig is gereageerd, is Italië verantwoordelijk voor behandeling van de aanvraag [4] .
3. Op wat verzoeker daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Voorts is niet in geschil is dat verzoeker niet als gezinslid van zijn gestelde echtgenote in de zin van artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening kan worden aangemerkt. Zij hebben elkaar immers pas in Italië ontmoet en vormden dus geen gezin in het land van herkomst. Anders dan verweerder, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn gestelde echtgenote een nieuw gezin vormen. Zo hebben zij beiden in hun aanmeldgehoor verklaard dat zij met elkaar op 30 april 2019 een traditioneel huwelijk hebben gesloten. Zij zijn samen naar zitting gekomen en verzoeker was ook aanwezig bij de zitting waar haar asielzaak werd behandeld [5] . Daarnaast verblijven zij samen met [naam 3] , het tweejarig zoontje van zijn gestelde echtgenote, in een kamer in het AZC. Tot slot is gebleken dat zijn gestelde echtgenote zwanger is. Verzoeker stelt dat hij de vader is. De voorzieningenrechter ziet geen reden om hieraan te twijfelen.
5. Verweerder heeft in deze omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, te meer nu verweerder ook in de zaak van zijn gestelde echtgenote heeft vastgesteld dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor haar asielaanvraag. Zij valt echter onder de reikwijdte van een aantal recent door het EHRM [6] toegewezen
interim measures [7] . Daarom heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats aanleiding gezien om het verzoek om een voorlopige voorziening in haar zaak toe te wijzen [8] . Het onderzoek in haar beroepszaak is aangehouden totdat door het EHRM, de Afdeling [9] of anderszins duidelijkheid is verschaft over de overdracht aan Italië van bijzonder kwetsbare personen. Verzoekers gestelde echtgenote en haar zoontje zullen dus voorlopig niet worden overgedragen aan Italië. Het is onduidelijk wanneer de eventuele overdracht wel zal plaatsvinden. Als verzoeker thans wordt overgedragen aan Italië, heeft dit dus tot gevolg dat het gezin voor nog onbepaalde duur wordt gescheiden.
6. Een van de doelen die met de Dublinverordening worden nagestreefd is het waarborgen van de eenheid van het gezin [10] . Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, weegt het belang van verzoeker om het beroep in Nederland af te wachten naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van verweerder om hem voordat uitspraak is gedaan op het beroep over te dragen aan Italië. De gevraagde voorziening ter voorkoming van gescheiden uitzetting zal dan ook worden toegewezen, in die zin dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Italië totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank het beroep van verzoeker (zaak NL19.30501) na heropening van het onderzoek aangehouden.
7. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 treft de voorlopige voorziening dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op het beroep;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
3.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening
4.Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening
5.Zitting van 14 november 2019 van deze zittingsplaats, zaaknummers NL19.25649 en NL19.25650
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
7.M.T. tegen Nederland van 6 september 2019 (no. 46595/19), F.O. tegen Nederland van 16
8.Mondelinge uitspraak van 14 november 2019, zaaknummer NL19.25650
9.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
10.Overwegingen 14, 15, 16 en 17 uit de preambule bij de Dublinverordening