ECLI:NL:RBDHA:2020:2256
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek werd ingediend door de officier van justitie op 6 februari 2020, met als doel een zorgmachtiging voor betrokkene, geboren in 2000, die op dat moment in een accommodatie verbleef. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde datum gehouden, waarbij de officier van justitie niet ter zitting verscheen, maar telefonisch bevestigde bij het verzoek te blijven. Betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, heeft tijdens de zitting zijn wens geuit om naar huis te gaan, maar gaf ook aan dat hij een doodswens had en dat de mogelijkheid voor euthanasie werd onderzocht.
De psychiater heeft verklaard dat betrokkene lijdt aan een depressieve stoornis en dat de behandeling gericht is op het verbeteren van zijn mentale toestand. De psychiater heeft een zorgmachtiging voor zes maanden verzocht, maar de rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de zorgmachtiging voor vier maanden te verlenen. De rechtbank oordeelde dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis waren en dat verplichte zorg noodzakelijk was om ernstig nadeel voor betrokkene af te wenden. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor verschillende maatregelen, waaronder het toedienen van voeding, medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid.
De beschikking is gegeven door mr. C.F. Mewe, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.