In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep van een jongvolwassene, eiser, tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, inzake de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht en eiser niet heeft gehoord voordat het bestreden besluit werd genomen. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. Na een tussenuitspraak heeft verweerder een aanvullend besluit genomen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder niet ten onrechte had gesteld dat eiser niet had aangetoond dat de gezinsband met zijn ouders niet was verbroken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij op het moment van binnenkomst van zijn ouders in Nederland feitelijk tot hun gezin behoorde. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn vastgesteld op € 1.050,-.