In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. Heerebeek-de Graaf, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel die op 22 december 2019 is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek in een eerdere zaak op 17 januari 2020. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de maatregel van bewaring sindsdien nog rechtmatig is.
Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is, omdat de Marokkaanse autoriteiten niet zouden meewerken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de enkele stelling dat Marokko niet meewerkt, niet voldoende is om te concluderen dat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure en dat eiser zelf ook de plicht heeft om mee te werken aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft ook de medische klachten van eiser in overweging genomen, maar geoordeeld dat de medische zorg in detentie toereikend was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.