ECLI:NL:RBDHA:2020:2540
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag voor verlenging van een voorrangsverklaring op basis van de Huisvestingsverordening Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor de verlenging van een voorrangsverklaring, die eerder was verleend vanwege een sociaal en/of medisch levensbedreigende woonsituatie. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet optimaal had gereageerd op het beschikbare woningaanbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om te reageren op de aangeboden woningen, en dat hij niet had voldaan aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet had aangetoond dat hij de benodigde documenten had toegevoegd aan zijn profiel, wat hem zou hebben belet om te reageren op de woningen. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester en wethouders zich op het standpunt konden stellen dat de eiser niet in aanmerking kwam voor verlenging van de voorrangsverklaring. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.