ECLI:NL:RBDHA:2020:2540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
22 maart 2020
Zaaknummer
SGR 19/5828
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor verlenging van een voorrangsverklaring op basis van de Huisvestingsverordening Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor de verlenging van een voorrangsverklaring, die eerder was verleend vanwege een sociaal en/of medisch levensbedreigende woonsituatie. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet optimaal had gereageerd op het beschikbare woningaanbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet had aangetoond dat hij niet in staat was om te reageren op de aangeboden woningen, en dat hij niet had voldaan aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet had aangetoond dat hij de benodigde documenten had toegevoegd aan zijn profiel, wat hem zou hebben belet om te reageren op de woningen. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester en wethouders zich op het standpunt konden stellen dat de eiser niet in aanmerking kwam voor verlenging van de voorrangsverklaring. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en

burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Gunduz)

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor verlenging van een eerder afgegeven voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiser is voor de periode 4 september 2018 tot en met 4 december 2018 een voorrangsverklaring verleend vanwege een sociaal en/of medisch levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie of medische omstandigheden. Eiser woont met zijn echtgenote en vier kinderen in een woning van 54m2 met twee slaapkamers. Bij het gezin is door de woonsituatie sprake van psychische klachten en twee kinderen leiden aan astma. Op 2 januari 2019 heeft eiser een aanvraag voor verlenging van een voorrangsverklaring ingediend omdat nog geen geschikte woning is gevonden.
2. Verweerder heeft de aanvraag om verlenging afgewezen omdat niet is voldaan aan artikel 30, derde lid van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 (hierna: de Verordening 2015-2019). Tijdens de voorrangsperiode heeft eiser niet optimaal gereageerd op het beschikbare woonaanbod in de gehele regio. Zo heeft eiser niet gereageerd op de volgende passende woningen:
- [adres 1] , [plaats 1] ;
- [adres 2] , [plaats 1] ;
- [adres 3] , [plaats 2] ;
- [adres 4] , [plaats 2] .
3. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en stelt wel degelijk adequaat genoeg te hebben gereageerd op het beschikbare woningaanbod. De vier woningen waarvan wordt gesteld dat eiser daarop niet heeft gereageerd, betreffen woningen waarop eiser wel heeft getracht te reageren, maar dit was niet mogelijk omdat hij eerst de mededeling kreeg dat hij zijn inkomstenformulieren diende te uploaden. De overige woningen waren ofwel niet passend of zijn geaccepteerd door andere kandidaten met meer voorrang.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Ingevolge artikel 8:1 van de - per 1 juli 2019 in werking getreden - Huisvestings-verordening Den Haag 2019 blijft de Verordening 2015-2019 van toepassing op bezwaar- en beroepsprocedures betreffende bezwaar- en beroepschriften die vóór de dag van inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, indien dit voor bezwaarmaker gunstiger is. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat de Verordening 2015-2019 in deze zaak van toepassing blijft, omdat deze gunstiger bepalingen bevat dan de nieuwe verordening. Eiser heeft dit niet betwist. De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze zaak dan ook uit van de Verordening 2015-2019.
5.2
Op grond van artikel 30, derde lid, van de Verordening 2015-2019, kan na advies van de toetsingscommissie de duur van de voorrangsverklaring ten hoogste één maal worden verlengd indien de woningzoekende kan aantonen dat de voorrangsverklaring niet binnen de termijn waarvoor de voorrangsverklaring is afgewezen kon worden benut én er niet sprake is van een (of meer) weigeringen van een passende woningaanbieding.
5.3
Op grond van artikel 46 van de Verordening 2015-2019 zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor verlenging van de eerder afgegeven voorrangsverklaring. Niet in geschil is dat voornoemde vier woningen allemaal binnen het zoekprofiel van de voorrangsverklaring vallen. Van belang is dat eiser, door niet te reageren op voornoemde vier woningen, niet heeft aangetoond dat de voorrangsverklaring niet binnen de termijn waarvoor de verklaring geldt kan worden benut en geen sprake is van één of meer weigeringen van een passende woningaanbieding. De stelling dat reageren op de beschikbare woningen niet mogelijk was vanwege een melding dat eerst de inkomstenformulieren dienden te worden toegevoegd aan eisers profiel, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Eiser heeft met deze enkele stelling immers niet aangetoond dat het voor hem niet mogelijk was te reageren op de woningen, nu gesteld noch gebleken is dat eiser de benodigde inkomstenformulieren daadwerkelijk aan zijn zoekprofiel heeft toegevoegd. Van degene die een voorrangsverklaring heeft, mag gevergd worden dat hij er alles aan doet om binnen de geldigheidstermijn van die voorrangsverklaring een woning te krijgen. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Dat een nieuwe aanvraag onder de Huisvestingsverordening 2019 niet meer mogelijk is, is daarnaast onvoldoende gebleken. Dat in het nieuwe beleid niet voorzien is in een verlengingsmogelijkheid van een voorrangsverklaring doet daar niets aan af. Voor zover eiser bij aanvullende gronden van beroep heeft verwezen naar de brief van schoolmaatschappelijk werker [A] aangaande de situatie van de kinderen, overweegt de rechtbank dat het voorgaande niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een bijzondere situatie. Gelet op de extreme krapte op de woningmarkt kan op basis van voornoemde brief niet geconcludeerd worden dat eisers woonsituatie dusdanig afwijkt van die van andere gezinnen in vergelijkbare situaties dat toepassing van de hardheidsclausule in dit geval geïndiceerd is.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.