In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de verweerder in deze zaak, bij besluit van 26 februari 2020 buiten behandeling gesteld. Hiertegen heeft de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 12 maart 2020, maar de verzoeker is niet verschenen, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. A. Hadfy-Kovacs. De voorzieningenrechter overwoog dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in een andere zaak (NL20.5142) die verband houdt met het beroep van de verzoeker, was het niet meer mogelijk om een voorlopige voorziening te treffen. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Daarnaast werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en aan de partijen bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.