ECLI:NL:RBDHA:2020:2610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
NL20.5897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse eiser, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 maart 2020. De rechtbank oordeelt dat de eiser de gronden voor de maatregel niet heeft bestreden, waaronder het niet meewerken aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, en het ontdoen van reisdocumenten. De rechtbank stelt vast dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel rechtvaardigt. De rechtbank erkent dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de inspanningsverplichting, maar concludeert dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan in het openbaar, maar vanwege coronamaatregelen niet op een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5897

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Terpstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 4 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) en een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2.1
De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft bestreden dat er in zijn geval indicaties zijn dat hij aan een andere lidstaat kan worden overgedragen. Eiser heeft aangevoerd dat hij bereid is terug te keren, bij voorkeur naar Algerije. Hij is echter op grond van een Dublinindicatie in bewaring gesteld. Daarom is het volgens eiser vreemd dat verweerder de maatregel mede baseert op de grond dat hij te kennen heeft gegeven geen gevolg te zullen geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
2.2
De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden niet heeft bestreden. Verweerder heeft deze gronden ten grondslag kunnen leggen aan de conclusie dat ten aanzien van eiser een significant risico bestaat dat hij zich aan toezicht zal onttrekken. Gelet hierop heeft verweerder eiser de maatregel op grond van artikel 59a Vw kunnen opleggen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd met betrekking tot de zware grond als hiervoor vermeld onder 3i behoeft dan ook geen bespreking.
3. Eiser voert aan dat niet met hem is gesproken tijdens de strafdetentie om hem over te dragen en dat verweerder ook overigens niet heeft voldaan aan de op hem rustende inspanningsverplichting. Verweerder had kunnen voorkomen dat eiser in vreemdelingenbewaring kwam, maar pas na ommekomst van de strafdetentie heeft verweerder onderzoek naar zijn vreemdelingenrechtelijke status verricht.
3.1
Verweerder heeft ter zitting erkend dat in het onderhavige geval niet aan de op verweerder rustende inspanningsverplichting is voldaan. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat, na afweging van alle belangen, geoordeeld kan worden dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Bij deze belangenafweging moet worden betrokken de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en ook dat vrijwel direct na de oplegging van de maatregel een claimtraject is opgestart bij Duitsland. Dat is voldoende voortvarend.
3.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder erkent dat hij niet aan de op hem rustende inspanningsverplichting heeft voldaan door (voorbereidende) handelingen met betrekking tot eisers uitzetting, dan wel overdracht, te verrichten. De rechtbank zal daarom een belangenafweging maken.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. De rechtbank wijst in eerste instantie op de niet betwiste gronden van de maatregel, waardoor mag worden aangenomen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Hierbij is vooral van belang dat eiser niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit en zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten en dat eiser is veroordeeld ter zake overtreding van artikel 416, 311 en 231 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) tot een gevangenisstraf van 41 dagen. Hierbij heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het misdrijf genoemd in artikel 231 (WvSr), het voorhanden hebben van valse of vervalste documenten, onlosmakelijk is verbonden met het illegaal verblijf in Nederland van eiser en het op deze wijze trachten zich aan het toezicht op vreemdelingen te onttrekken.
Verder acht de rechtbank nog van belang dat sinds de oplegging van de maatregel op grond van artikel 59a Vw op 4 maart 2020 verweerder binnen twee dagen (voorbereidende) uitzettingshandelingen heeft verricht door een claimtraject op te starten. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het niet voldoen aan de inspanningsverplichting bij afweging van de belangen in dit geval niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
4. Tot slot voert eiser aan dat Duitsland de grens heeft gesloten voor verkeer uit omliggende landen. De vraag is dan ook of overdracht aan dat land überhaupt nog mogelijk is.
4.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de claim vooralsnog niet is gehonoreerd door Duitsland. Indien de claim (fictief) wordt geaccepteerd door Duitsland, dan zijn de huidige overdrachtsbelemmeringen slechts van tijdelijke aard. Het staat niet vast dat overdracht in zijn geheel niet meer mogelijk is.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat het op dit moment nog onduidelijk is hoelang de huidige maatregelen ter bestrijding van (de verspreiding van) het coronavirus zullen duren. De uitzettingsbelemmeringen zijn naar hun aard echter tijdelijk. Op dit moment ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om te oordelen dat zicht op overdracht aan Duitsland op grond van de Dublinverordening op een zodanige manier ontbreekt dat tot opheffing van de maatregel dient te worden overgegaan. Hierbij weegt de rechtbank mee dat eiser de hiervoor onder 2. weergegeven grondslag en gronden van de maatregel niet heeft bestreden. Vast staat dat de redelijke termijn ten aanzien van maatregel op dit moment nog niet in het geding is. Indien de situatie dat tijdelijk niet tot overdracht, dan wel uitzetting, kan worden overgegaan te lang gaat voorduren, kan eiser de zaak opnieuw voorleggen.
De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.