ECLI:NL:RBDHA:2020:2622
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 6, derde lid, Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan eiser op grond van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Jemenitische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 23 februari 2020, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd. De maatregel werd opgeheven door verweerder op 6 maart 2020, maar eiser verzocht om schadevergoeding voor de periode dat hij in bewaring was gehouden.
De rechtbank beperkte zich in haar beoordeling tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was geweest. Eiser voerde aan dat hij onterecht in een observatiecel was geplaatst vanwege een vermoeden van besmetting met het coronavirus, terwijl hij niet ziek was. De rechtbank oordeelde dat de risico-inschatting van verweerder niet onredelijk was, gezien de omstandigheden waaronder eiser in quarantaine was geplaatst. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die de vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maakten.
Daarnaast werd de procedure rondom de termijnen van de gehoorafspraken besproken. Eiser stelde dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat de termijnen door verweerder waren verkort en dat er geen evident gebrek aan voortvarendheid was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.