8.1Naheffingsaanslag omzetbelasting
Over de jaren 2010 tot en met 2013 ben ik van plan een naheffingsaanslag omzetbelasting op[ te ]leggen. Deze is gebaseerd op artikel 20, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.”
8. Door [B.V. ] zijn geen rechtsmiddelen aangewend tegen de uit het controlerapport voortvloeiende naheffingsaanslag omzetbelasting.
9. [eiser 1] heeft over het tijdvak 1 november 2012 tot en met 31 december 2012 een aangifte omzetbelasting ingediend naar een terug te ontvangen bedrag van € 64.911. Daarbij heeft hij een bedrag van € 66.108 aan omzetbelasting afgetrokken dat ziet op de bouw van de kantoorruimte (de voorbelasting). Nadat bleek dat de woning en daarmee ook de kantoorruimte gemeenschappelijk eigendom is van [eiser 2] en [eiser 1] , is in onderling overleg afgesproken de aangifte aan te merken als te zijn ingediend door eiser.
10. Bij de beschikking heeft verweerder de teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak 1 november 2012 tot en met 31 december 2012 geweigerd.
11. In geschil is of de teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak van 1 november 2012 tot en met 31 december 2012 (de teruggaaf) terecht is geweigerd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de verhuur van de kantoorruimte aan [B.V. ] van omzetbelasting is vrijgesteld.
12. Eiser stelt dat de teruggaaf ten onrechte is geweigerd. Volgens eiser is de verhuur van de kantoorruimte aan [B.V. ] niet vrijgesteld van omzetbelasting. Daartoe stelt eiser dat [B.V. ] de kantoorruimte uitsluitend heeft gebruikt voor met omzetbelasting belaste prestaties. Subsidiair stelt hij dat het vrijgestelde gebruik van de kantoorruimte minimaal is.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de teruggaaf terecht is geweigerd. Volgens verweerder is de verhuur van de kantoorruimte aan [B.V. ] van omzetbelasting vrijgesteld omdat de kantoorruimte niet nagenoeg uitsluitend is gebruikt voor belaste prestaties. Verweerder wijst daartoe op de omzetverhouding tussen de vrijgestelde en belaste prestaties van [B.V. ] zoals die blijkt uit het controlerapport. Ook stelt verweerder dat aannemelijk is dat de kantoorruimte door [eiser 1] en [eiser 2] ook voor privé-doeleinden is gebruikt.
Beoordeling van het geschil
14. Artikel 11, eerste lid, van de Wet OB luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:
(…)
b. de verhuur (de verpachting daaronder begrepen) van onroerende zaken, met uitzondering van:
(…)
5°. de verhuur van onroerende zaken, andere dan gebouwen en gedeelten daarvan welke als woning worden gebruikt, aan personen die de onroerende zaak gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van de belasting op de voet van artikel 15 bestaat mits de verhuurder en de huurder blijkens de schriftelijke huurovereenkomst daarvoor hebben gekozen of in andere gevallen gezamenlijk een verzoek daartoe aan de inspecteur hebben gedaan en overigens voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;
(…).”
15. Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel b. van de Wet OB is de verhuur van onroerende zaken in beginsel vrijgesteld van omzetbelasting. De bewijslast dat sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld onder 5°. van genoemde bepaling, rust op eiser. Eiser dient dus aannemelijk te maken dat de verhuur van de kantoorruimte aan [B.V. ] niet van omzetbelasting is vrijgesteld.
16. In de huurovereenkomst tussen eiser en [B.V. ] is een met omzetbelasting belaste verhuur overeengekomen. Tevens is daarin bepaald dat [B.V. ] de kantoorruimte zal gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht bestaat op aftrek van omzetbelasting. Met de huurovereenkomst is een begin van bewijs geleverd dat voldaan is aan de voorwaarden die de wet stelt aan de uitzondering op vrijgestelde verhuur. Verweerder heeft echter met de verwijzing naar het controlerapport en de daarin opgenomen omzetgegevens voldoende gemotiveerd in twijfel getrokken dat de verklaring van [B.V. ] in het huurcontract over het gebruik van de kantoorruimte juist is. Ter zitting heeft [eiser 1] verder desgevraagd verklaard dat [B.V. ] niet is opgekomen tegen de bevindingen uit het controlerapport, zodat daarmee vaststaat dat zij ook vrijgestelde prestaties verrichtte. Nu [eiser 1] en [eiser 2] enig aandeelhouder en/of bestuurder van [B.V. ] zijn en de huurovereenkomst zowel namens eiser als namens [B.V. ] is ondertekend door [eiser 1] , mag van eiser worden gevraagd nader te onderbouwen dat de kantoorruimte nagenoeg uitsluitend door [B.V. ] is gebruikt voor belaste prestaties. Eiser moet ook in staat worden geacht nader inzicht te geven in de activiteiten die [B.V. ] vanuit de kantoorruimte heeft verricht.
17. Eiser stelt dat de kantoorruimte uitsluitend gebruikt is voor het verlenen van belaste managementdiensten door [B.V. ] en dat de vrijgestelde werkzaamheden ten aanzien van het vermogensbeheer en de leningen vrijwel volledig zijn uitbesteed. Werkzaamheden die eventueel nog wel door [B.V. ] zelf ter zake van het vermogensbeheer zijn verricht, zijn volgens eiser zeer beperkt van omvang en hebben niet plaatsgevonden in de kantoorruimte, maar in de werkkamer van [eiser 1] in de woning van [eiser 1] en [eiser 2] .
18. Daarmee heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de kantoorruimte uitsluitend voor belaste prestaties is gebruikt. Weliswaar valt niet uit te sluiten dat de kantoorruimte in hoofdzaak voor belaste prestaties is gebruikt, maar eiser heeft geen bescheiden overgelegd waaruit dit blijkt. Hij heeft enerzijds niet inzichtelijk gemaakt welke managementdiensten er vanuit de kantoorruimte zijn verricht en hoeveel tijd daarmee gemoeid is geweest. De overgelegde overeenkomst tussen [B.V. ] en N B.V. is daartoe, zonder nadere duiding, onvoldoende, want daaruit blijkt niet dat de desbetreffende werkzaamheden in of vanuit de kantoorruimte worden verricht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de werkzaamheden in het bijzonder bestonden uit het vinden van nieuwe zakenpartners in binnen- en buitenland. De pas ter zitting aangevoerde stelling dat er gedurende ongeveer een jaar naast [eiser 1] en [eiser 2] een derde werknemer in dienst was die vanuit de kantoorruimte managementdiensten zou hebben verricht, is niet met stukken onderbouwd. Anderzijds heeft eiser geen bescheiden overgelegd voor zijn stelling dat alle werkzaamheden ten aanzien van de vrijgestelde activiteiten van [B.V. ] zijn uitbesteed en de kantoorruimte daarvoor niet is gebruikt. Zo heeft eiser nagelaten te concretiseren op welke wijze en onder welke voorwaarden de financiële dienstverlening door [B.V. ] is uitbesteed. Het had op de weg van eiser gelegen om daaromtrent stukken te overleggen.
19. Nu eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de kantoorruimte door [B.V. ] nagenoeg uitsluitend voor belaste prestaties is gebruikt en niet voor vrijgestelde prestaties, is de uitzondering van artikel 11, eerste lid, onderdeel b. onder 5°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 niet van toepassing en geldt dat de verhuur van de onroerende zaak is vrijgesteld. De vraag of de kantoorruimte ook privé is gebruikt behoeft geen behandeling.
20. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de teruggaaf van omzetbelasting die ter zake van de bouw van de kantoorruimte in rekening is gebracht, terecht geweigerd. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.