ECLI:NL:RBDHA:2020:2680

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
NL20.332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten, ingediend door verzoekster, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door verweerder op 30 december 2019 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Na een zitting op 4 februari 2020, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, heeft verweerder op 6 februari 2020 medegedeeld dat aan verzoekster een verblijfsdocument EU/EER was toegekend. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoekster haar beroep heeft ingetrokken, maar verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding, heeft de rechtbank de zaak beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van de proceskosten als kennelijk ongegrond afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van griffier drs. M.A.J. Arts. De uitspraak is bekendgemaakt op 23 maart 2020, maar vanwege de coronamaatregelen niet op een openbare zitting uitgesproken. Verzoekster kan binnen zes weken na bekendmaking verzet aantekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.332

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.S. Nandoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL20.333, plaatsgevonden op 4 februari 2020. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij besluit van 6 februari 2020 heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat aan haar een verblijfsdocument EU/EER is toegekend.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster op 7 februari 2020 het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoekster is op [geboortedatum] 2019 bevallen van een dochter met de Nederlandse nationaliteit. Op 30 december 2019 heeft zij een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER op grond van het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez, ECLI:EU:2017:354. Verweerder heeft deze aanvraag bij kennisgeving van 6 februari 2020 ingewilligd.
4. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is geen sprake van tegemoet komen aan het beroep van verzoekster.
5. Het verzoek om een vergoeding in de proceskosten van deze procedure wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekend gemaakt op 23 maart 2020.
Deze uitspraak is gedaan op 23 maart 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.