ECLI:NL:RBDHA:2020:2680
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten, ingediend door verzoekster, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door verweerder op 30 december 2019 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Na een zitting op 4 februari 2020, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, heeft verweerder op 6 februari 2020 medegedeeld dat aan verzoekster een verblijfsdocument EU/EER was toegekend. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoekster haar beroep heeft ingetrokken, maar verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding, heeft de rechtbank de zaak beoordeeld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van de proceskosten als kennelijk ongegrond afgewezen. De uitspraak is gedaan door rechter E.P.W. van de Ven, in aanwezigheid van griffier drs. M.A.J. Arts. De uitspraak is bekendgemaakt op 23 maart 2020, maar vanwege de coronamaatregelen niet op een openbare zitting uitgesproken. Verzoekster kan binnen zes weken na bekendmaking verzet aantekenen tegen deze uitspraak.