ECLI:NL:RBDHA:2020:2686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing Wob-verzoek inzake legeskosten verblijfsvergunning voortgezet verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had op 28 juni 2017 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van informatie over de opbouw van de legeskosten van een verblijfsvergunning voor 'voortgezet verblijf'. Het primaire besluit van 17 juli 2018 wees dit verzoek af, omdat de gevraagde informatie al openbaar was. Eiser ging in bezwaar, maar het bestreden besluit van 20 december 2018 verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 18 februari 2020 is eiser niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat de gevraagde informatie al openbaar was en dat er geen documenten waren die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vielen. Eiser voerde aan dat de bij het besluit op bezwaar verstrekte informatie onvoldoende inzicht gaf in de legesstructuur, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om aan te tonen dat er nog documenten bestonden die onder het verzoek vielen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers in aanwezigheid van griffier J.R. van Veen. Vanwege coronamaatregelen kon de uitspraak niet op een openbare zitting worden gedaan, maar zou deze later alsnog worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. van Langen).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om informatie van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020.
Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht aan de rechtbank niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser heeft op 28 juni 2017 op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van informatie over de opbouw van de legeskosten van een verblijfsvergunning ‘voortgezet verblijf’.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers verzoek om openbaarmaking afgewezen, omdat de door eiser verzochte informatie reeds openbaar is. Bij het besluit is een kopie van deze informatie, een brief aan de Tweede Kamer van de toenmalige minister voor Immigratie en Asiel van 27 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 30573, 73, p. 1-7) aan eiser verstrekt.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Aan dit verzoek heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers verzoek buiten de reikwijdte van de Wob valt, aangezien de informatie waar eiser om heeft verzocht reeds openbaar is. Voorts zijn bij verweerder geen documenten aangetroffen die onder de reikwijdte van eisers Wob-verzoek vallen. Bij het bestreden besluit is, om eiser ter wille te zijn, een brief aan de Tweede Kamer van de toenmalige minister voor Immigratie en Asiel van 29 maart 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 30573, 138, p.1-4), als bijlage, toegevoegd. Ook deze brief is al openbaar.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep aan dat met de bij het besluit op bezwaar verstrekte Kamerbrief van 29 maart 2018 nog immer onvoldoende inzichtelijk is hoe het legesbedrag is gerelateerd aan de behandeling van een aanvraag voor ‘voortgezet verblijf’ en hoe de kostprijs is opgebouwd. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het motiveringsbeginsel.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:314, rechtsoverweging 5.3.) volgt dat documenten die naar hun aard openbaar zijn niet nogmaals openbaar gemaakt kunnen worden. Dit geldt ook voor kamerstukken.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt verder dat het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van
het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder het
bestuursorgaan berust (Afdeling, 21 december 2016, ECLI: NL: RVS: 2016:3429).
Niet is gebleken dat er bij verweerder documenten zijn aangetroffen die wel onder de
reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Ook na de zoekslag die is uitgevoerd door verweerder in het kader van de heroverweging in bezwaar zijn deze niet aangetroffen.
Eiser heeft met de enkele stelling dat de Kamerbrief van 29 maart 2018 zijns inziens ‘onvoldoende inzichtelijk’ is, niet aannemelijk gemaakt dat er toch documenten bestaan die onder de reikwijdte van zijn verzoek vallen. Daarbij is van belang dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2716, volgt dat vragen om antwoorden, uitleg, verklaringen of standpunten, zoals in het onderhavige geval, niet als Wob-verzoek kunnen worden aangemerkt.
6. In hetgeen eiser voor het overige heeft betoogd ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is gedaan op 25 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.