ECLI:NL:RBDHA:2020:2730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
NL20.2097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een eiser met Gambiaanse nationaliteit. De eiser had op 4 november 2019 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting in Middelburg, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.R.F. Berte, en een tolk, B.J. Kane. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. N.H.T. Jansen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zorgvuldig had gehandeld en dat de aanvullingen en correcties van de eiser in het bestreden besluit waren besproken. De rechtbank volgde de stelling van de eiser niet dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met zijn situatie. De rechtbank stelde vast dat de eiser in Italië een asielvergunning had gekregen en dat hij een zodanige band met Italië had dat het redelijk was om daarheen terug te keren. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd van zijn werkelijke geboortedatum en dat hij niet kon aantonen dat hij bij terugkeer in Italië te vrezen had voor problemen.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. Paulus. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.2097
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 24 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.2098, plaatsgevonden op 20 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B.J. Kane. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de aanvullingen en correcties niet in het voornemen zijn besproken. De rechtbank volgt die stelling niet, omdat de aanvullingen en correcties wel in het bestreden besluit zijn besproken en niet blijkt dat hierop onvoldoende acht is geslagen.
2. Eiser heeft op 4 november 2019 een asielaanvraag ingediend en op die dag heeft verweerder Eurodac geraadpleegd. Hieruit blijkt dat eiser op 6 mei 2017 in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft vervolgens informatie opgevraagd bij de Italiaanse autoriteiten, omdat getwijfeld werd over de door eiser gestelde leeftijd. Uit het antwoord van Italië van 18 december 2019 blijkt dat eiser in Italië onder een andere naam en met twee ander geboortedata staat geregistreerd. Ook blijkt hieruit dat eiser op 25 juli 2019 in Italië internationale bescherming heeft gekregen. Nu dit recent verkregen informatie is, volgt de rechtbank niet de stelling van eiser dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewislicht. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht verweerder afgaan op de door Italië verstrekte informatie. Het is dan ook aan eiser om met documenten aannemelijk te maken wat zijn werkelijke geboortedatum is. Hij heeft zijn land verlaten en het ligt op zijn weg om te bewijzen wie hij is. De rechtbank volgt niet het betoog van eiser dat hij onmogelijk aan documenten kan komen.
3. Nu eiser in Italië een asielvergunning heeft gekregen, heeft hij een zodanige band met Italië dat het voor hem redelijk is om daarheen te gaan [1] . Weliswaar wordt geloofd dat eiser in Italië problemen heeft gehad met [naam 2] maar verweerder gelooft niet dat hij bij terugkeer in Italië heeft te vrezen voor deze [naam 2] . De rechtbank volgt dat standpunt, omdat eiser weinig concreet heeft verteld over de gestelde bedreiging door [naam 2] . Bij voorkomende problemen (met [naam 2] ) wordt van eiser verwacht dat hij hiervoor de bescherming vraagt van de Italiaanse autoriteiten. Eiser heeft verklaard dat hij dit niet eerder heeft gedaan.
4. Ten aanzien van de positie van vreemdelingen met een asielvergunning in Italië overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat de situatie in Italië voor hen zo slecht is dat sprake is van extreme armoede of het ontbreken van eerste levensbehoeften en rechteloosheid.
5. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, op 20 februari 2020.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.op grond van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000