Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 februari 2020 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [1970] , van Marokkaanse nationaliteit, eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Inleiding
De feiten
Verweerder heeft op 9 mei 2016 een voornemen uitgebracht om de verblijfsvergunning in te trekken en eiser een inreisverbod op te leggen, maar hij heeft hier bij nader inzien toch van afgezien, gelet op de door eiser naar voren gebrachte informatie. Verweerder heeft eiser wel gewaarschuwd dat als hij opnieuw onherroepelijk zou worden veroordeeld voor een misdrijf, verweerder opnieuw zou bekijken of dit gevolgen zou hebben voor zijn recht op verblijf.
De bevoegdheid van verweerder
De kern van eisers beroep is dat verweerder weliswaar bevoegd was om de verblijfsvergunning in te trekken, maar dat hij hier in dit geval, vanwege de aangevoerde omstandigheden, geen gebruik van heeft mogen maken.
Het oordeel van de rechtbank
“In de uitspraak Maslov t. Oostenrijk, (…), is bepaald dat verblijfsbeëindiging mogelijk is voor diegenen die in het land van verblijf geboren zijn of zich op zeer jonge leeftijd heeft gevestigd, indien er zeer ernstige redenen voor zijn. Daarbij moet wel worden gelet op de aard en ernst van de misdrijven, de duur van verblijf, de verstreken tijd tussen de misdrijven en de maatregel, en het gedrag van de vreemdeling gedurende deze periode en de stevigheid van de sociale, culturele en familiebanden met het land van verblijf en het land waarnaar de vreemdeling wordt uitgezet (r.o. 71). Daarnaast kan de leeftijd van de vreemdeling een rol spelen, en de vraag of hij deze misdrijven op jeugdige leeftijd pleegde (r.o. 72). Bij de aard en ernst van de gepleegde misdrijven weegt de vraag of er sprake is van een gewelddadig misdrijf zwaar. Het EHRM erkent expliciet dat een maatregel tot uitzetting een legitiem doel dient, namelijk het voorkomen van wanordelijkheden en criminaliteit (r.o. 67).Toepassing van de glijdende schaal kan na langer dan tien jaar verblijf slechts leiden tot verblijfsbeëindiging bij zeer ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Onder het huidige recht is dit beperkt tot drugs- en geweldsmisdrijven. Dit kabinet is van mening dat zedenmisdrijven zeker zo ernstig zijn te achten als drugs- en geweldsmisdrijven. De lichamelijke integriteit van het slachtoffer wordt geschonden en de maatschappelijke onrust die dergelijke misdrijven veroorzaken is vaak groot.Hierom acht het kabinet het gerechtvaardigd om de mogelijkheid te openen om dergelijke misdrijven tegen te werpen bij een langdurig verblijf, ook indien er sprake is van vreemdelingen die vanaf zeer jonge leeftijd in Nederland heeft verbleven. Daarbij zij opgemerkt dat in alle gevallen een individuele toetsing plaatsvindt, waarbij elk van de hierboven genoemde criteria worden meegewogen.”(…)De beoordeling van deze zaak aan de hand van de door de Minister geformuleerde criteria.
De beroepsgrond slaagt.
Had verweerder eiser in bezwaar moeten horen?
De rechtbank volgt verweerder ook niet in het standpunt dat eiser door het geven van een zienswijze op het voornemen van verweerder om de verblijfsvergunning in te trekken, zijn standpunt daarover al voldoende voor het voetlicht heeft kunnen brengen. Er zit namelijk een verschil tussen het geven van een reactie op een voornemen en op het besluit tot intrekking zelf dat ook direct tot gevolg heeft gehad dat eiser geen inkomen meer had.
Het besluit om tot intrekking van een verblijfsvergunning over te gaan na 45 jaar is verder zo’n ingrijpend besluit dat verweerder ook vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid eiser in de bezwaarfase de gelegenheid had moeten geven hierop te reageren tijdens een hoorzitting. Ook op dit punt slaagt het beroep van eiser.
Conlusie