Op 18 maart 2020 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. De zaak is ingeleid door verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Dit is onderbouwd door het feit dat [minderjarige] sinds de zomer van 2018 bij pleegouders verblijft en dat de moeder haar afspraken niet nakomt. Tijdens een telefonische hoorzitting, die plaatsvond in het kader van de coronamaatregelen, hebben de betrokken partijen hun standpunten toegelicht. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is om het gezag van de moeder te beëindigen en de pleegouders als voogden aan te stellen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is op 23 maart 2020 vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.