ECLI:NL:RBDHA:2020:2769
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in voorlopige voorziening
Op 30 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening had aangevraagd met betrekking tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Dit besluit, genomen op 29 januari 2020, verklaarde het bezwaar van verzoeker tegen een eerder besluit van 27 juni 2019 ongegrond, waarbij verzoeker een last onder dwangsom was opgelegd. Verzoeker had op 18 februari 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Echter, op 24 februari 2020 verlengde verweerder de begunstigingstermijn tot zes weken na de uitspraak in beroep, wat verzoeker als tegemoetkoming beschouwde.
Verzoeker trok zijn verzoek om voorlopige voorziening in op 26 februari 2020, maar vroeg tegelijkertijd om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van de Algemene wet bestuursrecht, een proceskostenveroordeling alleen kan plaatsvinden als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de verzoeker is tegemoetgekomen en er bijzondere omstandigheden zijn die een veroordeling rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker onterecht een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend, omdat hij de reactie van verweerder op zijn verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn niet had afgewacht.
Daarom werd het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een veroordeling in de proceskosten rechtvaardigden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het griffierecht niet terugbetaald zou worden, aangezien er geen sprake was van een situatie die dat rechtvaardigde. De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier, en zal later openbaar worden uitgesproken.