ECLI:NL:RBDHA:2020:2769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1424
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in voorlopige voorziening

Op 30 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een voorlopige voorziening had aangevraagd met betrekking tot een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Dit besluit, genomen op 29 januari 2020, verklaarde het bezwaar van verzoeker tegen een eerder besluit van 27 juni 2019 ongegrond, waarbij verzoeker een last onder dwangsom was opgelegd. Verzoeker had op 18 februari 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Echter, op 24 februari 2020 verlengde verweerder de begunstigingstermijn tot zes weken na de uitspraak in beroep, wat verzoeker als tegemoetkoming beschouwde.

Verzoeker trok zijn verzoek om voorlopige voorziening in op 26 februari 2020, maar vroeg tegelijkertijd om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van de Algemene wet bestuursrecht, een proceskostenveroordeling alleen kan plaatsvinden als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de verzoeker is tegemoetgekomen en er bijzondere omstandigheden zijn die een veroordeling rechtvaardigen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker onterecht een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend, omdat hij de reactie van verweerder op zijn verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn niet had afgewacht.

Daarom werd het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een veroordeling in de proceskosten rechtvaardigden. De voorzieningenrechter oordeelde dat het griffierecht niet terugbetaald zou worden, aangezien er geen sprake was van een situatie die dat rechtvaardigde. De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier, en zal later openbaar worden uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1424
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 maart 2020 op het verzoek om proceskostenveroordeling in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. [h.o.d.n.] , te [vestigingsplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Kara),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: S. de Winter).

Procesverloop

Bij schrijven van 19 februari 2020 heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter gewend met een verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van verweerder van 29 januari 2020, waarbij het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit van
27 juni 2019, waarbij verzoeker een last onder dwangsom is opgelegd, ongegrond is verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 18 februari 2020 beroep ingesteld (zaaknr. SGR 20/1405). Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij besluit van 24 februari 2020 de begunstigingstermijn verlengd tot
zes weken na de uitspraak in beroep.
Naar aanleiding van dit schrijven heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening bij brief van 26 februari 2020 ingetrokken. Tevens heeft verzoeker hierbij verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, juncto artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, in geval van intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening omdat geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoet gekomen en indien daarom bij intrekking is verzocht, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs dienden te worden gemaakt.
1.2
Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
1.3
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3.1
Nu verweerder bij besluit van 24 februari 2020 heeft meegedeeld dat de begunstigingstermijn, die op 27 februari 2020 zou aflopen, tot zes weken na de uitspraak in beroep is verlengd, is verweerder aan verzoeker tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter ziet echter onvoldoende aanleiding om over te gaan tot een veroordeling in de proceskosten. Daarbij is van belang dat op pagina 1 van het verlengingsbesluit van 24 februari 2020 is vermeld dat verzoeker op 18 februari 2020 telefonisch en per mail contact heeft opgenomen met verweerder met het verzoek de begunstigingstermijn te verlengen. Het besluit van 24 februari 2020 is dan ook naar aanleiding van dit verzoek genomen. Aangezien verzoeker reeds op 19 februari 2020 het verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend en de reactie van de zijde van verweerder op het verzoek om de begunstigingstermijn te verlengen niet heeft afgewacht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker onnodig een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend.
3.2
Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in de proceskosten zou moeten worden veroordeeld.
4. Het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen wordt dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. Van een situatie als bedoeld in artikel 8:82, vierde lid, van de Awb is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake, zodat het griffierecht niet zal worden terugbetaald.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2020 door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nog niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de
gelegenheid de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.