ECLI:NL:RBDHA:2020:2786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
20_63
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op aanvraag tot toetsing van het EU-recht

Op 30 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 11 september 2019 een aanvraag ingediend voor toetsing van het EU-recht, maar de staatssecretaris had niet tijdig een besluit genomen. De eiser heeft op 6 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de staatssecretaris verzocht om binnen twee weken te reageren op de vraag of de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken. De staatssecretaris heeft hierop gereageerd, waarna de eiser ook weer heeft gereageerd.

De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Dit betekent dat er beroep openstaat tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er een wettelijke beslistermijn is van zes maanden, zoals bepaald in het Vreemdelingenbesluit 2000 en de Richtlijn 2004/38/EG. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van de eiser prematuur was, omdat de beslistermijn op het moment van ingebrekestelling nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/63

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.T.P. Scheers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 6 januari 2020 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn aanvraag van 11 september 2019 om toetsing van het EU-recht.
Bij brief van 7 januari 2019 heeft de rechtbank verweerder, onder andere, verzocht, binnen twee weken na de dagtekening van de brief, mede te delen of de termijn waarbinnen in deze procedure een besluit moet worden genomen is verstreken. Verweerder heeft hierop bij brief van 28 januari 2020 gereageerd. Vervolgens heeft eiser hierop bij brief van 31 januari 2020 gereageerd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Op grond van artikel 8.13, vijfde lid, eerste volzin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) verstrekt de minister de verblijfsgerechtigde vreemdeling binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een verblijfsdocument waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.
5. Op grond van artikel 10 van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: Richtlijn 2004/38/EG), wordt het verblijfsrecht van de familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, binnen zes maanden na de datum van indiening van een aanvraag terzake vastgesteld door de afgifte van een document […].
6. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat voor onderhavige aanvraag een wettelijke beslistermijn is bepaald. Zowel in 8.13, vijfde lid van het Vb 2000 als in artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG is bepaald dat de wettelijke beslistermijn zes maanden is. Derhalve is de ingebrekestelling prematuur ingesteld, aangezien de beslistermijn van zes maanden op 18 december 2019 nog niet was verlopen. Een premature ingebrekestelling kan niet worden aangemerkt als een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:12 van de Awb. Het beroep is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk. Hetgeen eiser in zijn brief van
31 januari 2020 heeft gesteld, maakt voorgaande niet anders.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
F.J. Leegstraten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maar 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.