ECLI:NL:RBDHA:2020:2786
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op aanvraag tot toetsing van het EU-recht
Op 30 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 11 september 2019 een aanvraag ingediend voor toetsing van het EU-recht, maar de staatssecretaris had niet tijdig een besluit genomen. De eiser heeft op 6 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de staatssecretaris verzocht om binnen twee weken te reageren op de vraag of de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken. De staatssecretaris heeft hierop gereageerd, waarna de eiser ook weer heeft gereageerd.
De rechtbank heeft overwogen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Dit betekent dat er beroep openstaat tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er een wettelijke beslistermijn is van zes maanden, zoals bepaald in het Vreemdelingenbesluit 2000 en de Richtlijn 2004/38/EG. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van de eiser prematuur was, omdat de beslistermijn op het moment van ingebrekestelling nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.