ECLI:NL:RBDHA:2020:2809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
NL20.1557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens premature ingebrekestelling in asielzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 maart 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De eiser, een Ethiopische nationaliteit, had op 20 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 23 juli 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet tijdig had beslist, maar dat de ingebrekestelling door de eiser op 31 december 2019 niet geldig was. Dit kwam doordat de staatssecretaris op dat moment nog niet in gebreke was, aangezien de termijn voor het nemen van een besluit nog niet was verstreken. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 in overweging genomen, en geconcludeerd dat het beroep van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat verzet open binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.1557

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] 1995, van Ethiopische nationaliteit, eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Engelbertink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 20 januari 2020 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 23 juli 2019.
Op 7 februari 2020 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Uit artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) volgt dat op de aanvraag om een asielvergunning binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag wordt beslist.
6. Uit het dossier blijkt dat eiser op 23 juli 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend.
7. Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 22 januari 2020 op de aanvraag moeten beslissen.
8. Eiser heeft verweerder bij brief van 31 december 2019 meegedeeld dat hij in gebreke is tijdig te beslissen. Uit het voren overwogene volgt dat verweerder op
31 december 2019 nog niet in gebreke was te beslissen op de aanvraag. Nu er geen sprake is van een geldige ingebrekestelling zoals bedoeld in artikel 6:12 van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk.
9. Het beroep is niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
A.C. Karels, griffier en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op
een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze
uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.