ECLI:NL:RBDHA:2020:2853
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een procedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. van Raak, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 13 februari 2020, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 5 maart 2020, waar ook een andere zaak werd behandeld, heeft verweerder aangevoerd dat eiser op 25 februari 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. Dit werd ondersteund door informatie van de Vreemdelingenpolitie en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, evenals een Dublinclaim van de Franse autoriteiten op 4 maart 2020. Eiser betwistte dat hij geen procesbelang meer zou hebben, omdat hij mogelijk weer in Nederland zou kunnen zijn.
De rechtbank overwoog dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder zijn verblijfplaats aan de autoriteiten te melden, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Aangezien eiser geen contact meer had met zijn gemachtigde en er geen bewijs was dat hij nog in Nederland verbleef, concludeerde de rechtbank dat eiser kennelijk geen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep.
De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak werd gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, in aanwezigheid van griffier mr. W.H. Mentink, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.