ECLI:NL:RBDHA:2020:2853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
NL20.4039
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een procedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. van Raak, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 13 februari 2020, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 5 maart 2020, waar ook een andere zaak werd behandeld, heeft verweerder aangevoerd dat eiser op 25 februari 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. Dit werd ondersteund door informatie van de Vreemdelingenpolitie en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, evenals een Dublinclaim van de Franse autoriteiten op 4 maart 2020. Eiser betwistte dat hij geen procesbelang meer zou hebben, omdat hij mogelijk weer in Nederland zou kunnen zijn.

De rechtbank overwoog dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat als een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder zijn verblijfplaats aan de autoriteiten te melden, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs meer stelt op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Aangezien eiser geen contact meer had met zijn gemachtigde en er geen bewijs was dat hij nog in Nederland verbleef, concludeerde de rechtbank dat eiser kennelijk geen belang meer had bij de beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak werd gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, in aanwezigheid van griffier mr. W.H. Mentink, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.4039

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.4040, plaatsgevonden op 5 maart 2020, in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij het beroep.
2. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat uit informatie van de Vreemdelingenpolitie en uit informatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers is gebleken dat eiser op 25 februari 2020 met onbekende bestemming is vertrokken. Deze informatie wordt bevestigd door de Dublinclaim die de Franse autoriteiten bij Nederland hebben ingediend op 4 maart 2020.
3. Eiser stelt dat niet kan worden uitgesloten dat hij nog procesbelang heeft. Weliswaar blijkt uit verweerders informatie dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en op 4 maart 2020 in Frankrijk is geweest. Gezien de korte reisafstand tussen Nederland en Frankrijk sluit dit echter niet uit dat hij inmiddels weer in Nederland zou kunnen zijn.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] blijkt dat indien een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van uit dient te worden gegaan dat de vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Niet is gebleken dat eiser sinds zijn zelfstandige vertrek uit de opvang nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt, of dat de gemachtigde van eiser op de hoogte is van eisers verblijfslocatie.
5. De rechtbank leidt uit deze omstandigheden af dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijke gezochte internationale bescherming in Nederland, en dus geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep. Dat het goed mogelijk is dat eiser inmiddels weer in Nederland is, kan – wat daar overigens ook van zij – daar niet aan afdoen.
6. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579