In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse man die homoseksueel is. De eiser had eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende gevolg had gegeven aan eerdere uitspraken van de rechtbank, waarin de geloofwaardigheid van de eiser was erkend. De eiser had verklaard dat hij Marokko had verlaten uit angst voor vervolging vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de homoseksualiteit van de eiser ongeloofwaardig was geacht, en dat de eerdere uitspraken van de rechtbank niet in acht waren genomen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere oordelen in acht genomen moesten worden. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook in de proceskosten van de eiser, die op € 1.050,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en mr. M.H. van Limpt, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt op 30 maart 2020.