ECLI:NL:RBDHA:2020:2958
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en zicht op uitzetting in het kader van de Vreemdelingenwet tijdens de coronamaatregelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, was opgelegd op 11 december 2019. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten op 25 maart 2020.
Eiser stelt dat er onvoldoende zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn vanwege de uitbraak van het Coronavirus, wat heeft geleid tot de afzegging van een presentatie bij de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank oordeelt echter dat, ondanks de huidige situatie, er nog steeds zicht op uitzetting is, aangezien de uitzettingsbelemmeringen tijdelijk zijn. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor de maatregel op dit moment nog niet in het geding is en dat eiser de zaak opnieuw kan voorleggen als de situatie te lang aanhoudt.
Daarnaast voert eiser aan dat de detentieomstandigheden in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat zij zich niet kan uitlaten over het regime in het Detentiecentrum. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in detentie een groter risico loopt op schade aan zijn gezondheid door het Coronavirus dan in de vrije maatschappij. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.