Op 1 april 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die verzocht om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van twee maanden. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoek en bijlagen, en heeft vastgesteld dat de moeder van [minderjarige] het ouderlijk gezag heeft en dat [minderjarige] feitelijk bij haar verblijft.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie. Er zijn vermoedens van seksueel misbruik door de stiefvader, die op dat moment in voorarrest zat, en de moeder zou [minderjarige] onder druk zetten om te verklaren dat hij heeft gelogen. Gezien de omstandigheden en de bezorgdheid van [minderjarige] over zijn veiligheid, heeft de kinderrechter geoordeeld dat het dringend noodzakelijk is om [minderjarige] uit huis te plaatsen.
De kinderrechter heeft de stiefvader vooralsnog niet als belanghebbende aangemerkt, gezien zijn juridische situatie. De beschikking houdt in dat [minderjarige] van 1 april 2020 tot 11 april 2020 uit huis wordt geplaatst, met de beslissing dat deze uitvoerbaar bij voorraad is. De behandeling van het verzoek voor het overige is aangehouden, en er is een telefonische zitting gepland op 9 april 2020. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling verzocht om de contactgegevens van de belanghebbenden en [minderjarige] aan de rechtbank te verstrekken.