ECLI:NL:RBDHA:2020:2996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3721
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van besluit inzake arbeidsongeschiktheid en uitkering

Op 8 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T.J.J. Gallee, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. D. Spiering. Eiseres had een verzoek ingediend om terug te komen van een eerder besluit van 20 oktober 2014, waarin haar geen recht op een ZW-uitkering werd toegekend. Eiseres stelde dat nieuwe medische informatie, waaronder een diagnose van primair progressieve MS, aanleiding gaf om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank heeft het verzoek van eiseres afgewezen, omdat de nieuwe informatie niet leidde tot een andere conclusie over haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat de eerdere besluiten voldoende gemotiveerd waren. Eiseres had eerder bezwaar moeten maken tegen de besluiten uit 2013 en 2014, en de rechtbank vond geen aanleiding om de hersteldverklaring van 2014 te herzien. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3721

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. T.J.J. Gallee),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. D. Spiering).

Procesverloop

Bij besluit van 23 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres, om terug te komen van zijn besluit van 21 oktober 2015, afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 21 januari 2020 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar zus en nicht en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om een ontbrekend verzekeringsgeneeskundig rapport in te dienen. Dit heeft verweerder bij brief van 5 februari 2020 gedaan.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat nader onderzoek ter zitting
achterwege blijft, waarna het onderzoek op 3 maart 2020 is gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van de volgende feiten en omstandigheden uit.
1.1
Eiseres heeft zich op 10 april 2012 ziekgemeld voor haar werk als administratief medewerkster met zwangerschapsklachten. Na de beëindiging van het zwangerschapsverlof meldde eiseres zich per 22 april 2013 ziek met rechterbeenklachten, waarna aan haar een ZW-uitkering is toegekend. Bij besluit van 21 november 2013 heeft verweerder deze uitkering per 25 november 2013 beëindigd. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 20 december 2013 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
1.2
Eiseres heeft zich vervolgens vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet (WW) op 15 april 2014 nogmaals ziekgemeld met dezelfde klachten. Bij besluit van 20 oktober 2014 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij primair per
15 april 2014 en subsidiair per 20 oktober 2014 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Eiseres wordt geschikt geacht om het eigen werk te verrichten. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
2. Eiseres heeft op 7 december 2018 verzocht om terug te komen van het besluit van 20 oktober 2014 omdat inmiddels uit een in 2018 gemaakte MRI-scan is gebleken dat haar klachten voortkwamen uit PPMS (primair progressieve MS).
3. Verweerder is bij het primaire besluit tot de conclusie gekomen dat er weliswaar meer duidelijkheid is over de diagnose, maar dat dit nieuwe feit geen aanleiding geeft om de eerdere beslissing van 20 oktober 2014 te herzien. Eiseres wordt onveranderd primair per 15 april 2014 en subsidiair per 20 oktober 2014 geschikt geacht voor het verrichten van haar eigen werk. Dit standpunt is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
4. Eiseres voert hiertegen op de eerste plaats aan dat verweerder niet het juiste beoordelingskader heeft gehanteerd bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. Zij heeft verwezen naar het stappenplan zoals dat bij een onderzoek naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid dient te worden gevolgd door de verzekeringsarts. Dit stappenplan staat vermeld in het beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (beoordelingskader).
5. Deze beroepsgrond treft geen doel. Het beoordelingskader waarnaar eiseres verwijst, wordt alleen gehanteerd in die gevallen dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bedoelde beoordelingskader en het hierin opgenomen stappenplan is niet van toepassing bij medische beoordelingen in het kader van de ZW. Bovendien kan dit stappenplan niet analoog worden toegepast, nu eerst sprake moet zijn van arbeidsongeschiktheid voordat wordt toegekomen aan een beoordeling van de duurzaamheid daarvan.
6. Eiseres voert tevens - kort samengevat - aan dat de beoordelingen van de onderzoeken die door de verzekeringsartsen tijdens de vorige ZW-beoordelingen zijn verricht en die zijn verwoord in de rapporten van 21 november 2013, 18 december 2013 en 20 oktober 2014, onzorgvuldig en onvoldoende zijn gemotiveerd. In dit verband verwijst eiseres naar de medische informatie die van 2011 tot en met 2014 beschikbaar was en die door eiseres in beroep is overgelegd. Het betoog van eiseres komt er op neer dat verweerder met de kennis van nu een verkeerd medisch beeld had van de medische toestand van eiseres in 2013 en 2014.
7. De rechtbank overweegt hierover dat de hiervoor genoemde rapporten uit 2013 en 2014 niet ter beoordeling voorliggen in deze procedure. Eiseres had hiertegen eerder kunnen opkomen, namelijk door in beroep te gaan tegen het besluit van 20 december 2013 en/of door bezwaar te maken tegen het besluit van 20 oktober 2014. De beroepsgronden die hierop zien, treffen daarom geen doel.
8. Eiseres voert tevens aan dat het onderzoek van de verzekeringsarts b&b van
25 april 2019 onvoldoende zorgvuldig, onderbouwd en gemotiveerd is verricht. De verzekeringsarts b&b bespreekt in het rapport niet alle (relevante) klachten en beperkingen die uit de medische informatie blijken. Hij noemt slechts dat bij de beoordeling van het besluit van 20 oktober 2014 rekening is gehouden met een ‘beenklacht’, dit terwijl er vele andere klachten en beperkingen bij eiseres bestonden. Eiseres verwijst in dit verband naar de lichamelijke klachten zoals die blijken uit de medische informatie van de neurologen van 27 augustus, 3 oktober en 21 november 2018. Als gevolg van deze klachten zijn er voor eiseres geen mogelijkheden op de arbeidsmarkt als het gaat om een combinatie van beperkingen van traplopen, opstaan uit een stoel, lang staan, vermoeidheidsklachten, niet zonder krukken kunnen lopen, angst om alleen op straat te lopen of alleen thuis te zijn, door de benen zakken, blaasproblemen, over de eigen voeten struikelen, valneigingen en acute pijn in de lage rug. Te meer nu het gaat om een progressieve ziekte. Eiseres wenst een nieuw medisch onderzoek naar haar arbeidsongeschiktheid. Het komt eiseres voor dat een verzekeringsarts met een specialisme in MS dit verzekeringsgeneeskundig onderzoek het beste kan verrichten. Ter zitting heeft eiseres in dit verband nog naar voren gebracht dat de klachten en beperkingen opnieuw moeten worden geduid en dat eiseres uitgenodigd had moeten worden voor een lichamelijk onderzoek.
9. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
9.1
Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan zo’n aanvraag inwilligen of afwijzen. Hetzelfde geldt als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Als het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag of het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter het besluit op die aanvraag of dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag of dat verzoek. De rechtbank beoordeelt niet ambtshalve of wat een rechtzoekende aan zijn aanvraag of verzoek ten grondslag heeft gelegd nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
9.2
Zoals blijkt uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen heeft verweerder naar aanleiding van het verzoek van eiseres om terug te komen van de beslissing van 20 oktober 2014, waarbij het gaat om de hersteldverklaring per 15 april 2014/20 oktober 2014, de medische situatie van eiseres opnieuw inhoudelijk beoordeeld. Daarbij is vastgesteld dat de medische gegevens van destijds en ook de nadien beschikbaar gekomen gegevens, geen aanleiding geven om terug te komen van de hersteldverklaring per 15 april 2014/20 oktober 2014.
9.3
De vraag is of verweerder in de thans voorhanden zijnde medische gegevens aanleiding had behoren te vinden het besluit van 20 oktober 2014 te herzien. Gelet op de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b beantwoordt de rechtbank die vraag ontkennend.
9.4
Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts heeft de rechtbank afgeleid dat deze arts eiseres in verband met het herzieningsverzoek op 17 januari 2019 op het spreekuur heeft gezien. Zij heeft bij eiseres de anamnese afgenomen en er is dossierstudie verricht, waarbij kennis is genomen van de beschikbare medische informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts heeft opgemerkt dat de klachten van eiseres retrospectief als verschijnselen van MS kunnen worden gezien. MS is namelijk een chronische aandoening met een wisselend beloop. Op basis van de medische stukken blijkt ook dat in 2011 de verdenking/differentiaal diagnose is genoemd. In deze periode zijn er ook andere medische problemen en na specifiek onderzoek ook andere verklaringen voor de door eiseres genoemde klachten. De beslissing van de betreffende verzekeringsarts destijds werd genomen op basis van eigen onderzoek en nader opgevraagde medische informatie van de behandelend sector. Bij nadere bestudering van de verkregen informatie van de behandelend sector tot en met 12 oktober 2015 zijn de beenklachten ongewijzigd en is het lopen en staan beperkt. Ook is vanwege verminderde kracht met valneiging sprake van een verhoogd persoonlijk risico. De primaire verzekeringsarts acht eiseres geschikt voor het eigen werk, waarbij de verzekeringsarts in aanmerking heeft genomen dat dit fysiek licht werk is, overwegend zittend met de mogelijkheid om te vertreden en zonder gevaar opleverende risico’s.
9.5
De rechtbank heeft uit het rapport van de verzekeringsarts b&b van 25 april 2019 afgeleid dat deze arts op basis van dossierstudie een onderzoek heeft verricht. Hij heeft opgemerkt dat de vaststelling van MS in 2018 een nieuw feit is. Het is echter geen nieuw feit dat ertoe leidt dat het in stand laten van het besluit van 20 oktober 2014 onredelijk is. Nog los van de vraag of de beenklacht die in 2014 aanwezig was een (vroeg) symptoom was van MS, geldt dat er bij de beoordeling destijds rekening gehouden is met deze klacht. Er is immers een beperking gesteld als gevolg van de klacht. De enkele vaststelling van MS - vier jaar later - leidt er volgens de verzekeringsarts b&b niet toe dat er meer beperkingen aangenomen moeten worden. Hij heeft uit het door eiseres overgelegde huisartsenjournaal ook niet kunnen afleiden dat eiseres beperkter is dan destijds is aangenomen. De verzekeringsarts b&b ziet daarom geen reden om terug te komen van het besluit van
20 oktober 2014.
9.6
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht. Het feit dat geen lichamelijk onderzoek is verricht door de verzekeringsartsen leidt niet tot een ander oordeel. Ter beoordeling staat immers de gezondheidssituatie van eiseres per 15 april 2014. Voor beantwoording van de vraag of er aanleiding is om terug te komen van het besluit van 20 oktober 2014 acht de rechtbank een lichamelijk onderzoek zoveel jaren later weinig zinvol. Een dergelijk onderzoek zegt immers weinig over de gezondheidssituatie van eiseres per de relevante datum (15 april 2014). Een lichamelijk onderzoek is destijds op 20 oktober 2014 verricht. Hierbij is aandacht besteed aan de klachten die eiseres toen had en heeft gemeld. Van deze gegevens mocht de verzekeringsarts b&b bij zijn beoordeling uitgaan. Verder acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsartsen de beschikking hadden over relevante medische informatie van de behandelend sector.
9.7
De rechtbank is tevens van oordeel dat de verzekeringsartsen hun standpunt inzichtelijk hebben gemotiveerd. De verzekeringsarts b&b heeft de op 2 oktober 2018 gestelde diagnose MS aangemerkt als een nieuw feit, maar daarin geen aanleiding gezien om een ander standpunt aan te nemen ten aanzien van het besluit van 20 oktober 2014. De rechtbank ziet aanleiding dit standpunt te volgen. Gelet op de gedingstukken, inclusief het rapport van de verzekeringsarts van 20 oktober 2014, is destijds door eiseres voorafgaand aan de hersteldverklaring melding gemaakt van beenklachten en psychische klachten. Met die klachten is door de verzekeringsarts bij de medische beoordeling in 2014 rekening gehouden. Dat door de huisarts in het huisartsenjournaal van 7 januari 2011 de verdenking van MS is uitgesproken geeft geen aanleiding de hersteldverklaring van destijds voor onjuist te houden. Er is immers rekening gehouden met de klachten die in 2014 mogelijk al samenhingen met de MS. Tevens is van belang dat eiseres eerst op 7 december 2018 de hersteldverklaring per 15 april 2014/20 oktober 2014 weer ter discussie heeft gesteld. Het feit dat verweerder deze hersteldverklaring weer inhoudelijk heeft beoordeeld doet niet af aan de vaste rechtspraak dat eventuele onduidelijkheid over de medische situatie van destijds die voortvloeit uit de late aanvraag, voor rekening en risico van de aanvrager komt. Verweerder kan dan ook worden gevolgd in zijn standpunt dat er geen aanleiding is om terug te komen van het besluit van 20 oktober 2014.
10. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep van eiseres niet slaagt. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 8 april 2020 gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.