Op 2 april 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, en betreft de situatie van [minderjarige], die erkend is door de vader en gezamenlijk ouderlijk gezag heeft met de moeder. [minderjarige] verblijft momenteel bij de oma aan moederszijde, [grootmoeder].
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de oma, waaronder mogelijk alcoholgebruik en onduidelijkheid over de huisvesting. Gezien de huidige omstandigheden, waaronder de coronamaatregelen, is het niet mogelijk om de veiligheidsafspraken te controleren. De kinderrechter oordeelt dat het noodzakelijk is om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin bij de opa en oma aan vaderszijde. Dit is gedaan om de veiligheid en verzorging van [minderjarige] te waarborgen.
De beslissing houdt in dat [minderjarige] van 1 april 2020 tot 11 april 2020 onder toezicht wordt gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland en dat deze stichting machtiging krijgt om [minderjarige] uit huis te plaatsen. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden en verzoekt de gecertificeerde instelling om de telefoonnummers van de belanghebbenden aan de rechtbank te verstrekken. De beschikking is openbaar uitgesproken op 2 april 2020, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.