ECLI:NL:RBDHA:2020:3120
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten van medicatie voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een gewezen dienstplichtige militair, eiser, en de staatssecretaris van Defensie, verweerder. Eiser heeft een verzoek ingediend om vergoeding van kosten van medicatie, specifiek paracetamol met codeïne, die hij stelt te hebben aangeschaft voor pijnklachten gerelateerd aan een dienstverbandaandoening. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat het gebruik van de medicatie niet medisch noodzakelijk is voor de dienstverbandaandoening. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard door verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 12 februari 2020 zijn vier zaken van eiser behandeld, waaronder de onderhavige zaak. De rechtbank heeft overwogen dat de afwijzing van het verzoek om vergoeding van medicatie terecht is, omdat de medische adviezen van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat de medicatie noodzakelijk was voor de dienstverbandaandoening, en dat de pijnmedicatie voornamelijk werd gebruikt voor andere klachten zoals hoofdpijn en rugklachten.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers, waarbij kosten van medicatie alleen vergoed kunnen worden indien deze noodzakelijk zijn in verband met een dienstverbandaandoening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische informatie en adviezen niet wijzen op een medische noodzaak voor de gevraagde medicatie in relatie tot de dienstverbandaandoening.