ECLI:NL:RBDHA:2020:3222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5007
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voorrangsverklaring op basis van medische problematiek en bereikbaarheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande moeder met drie minderjarige kinderen, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring voor een woning op medische gronden, omdat zij en haar kinderen in een maisonnette woonden die moeilijk bereikbaar was door haar lichamelijke klachten. De aanvraag werd echter afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening van de gemeente Den Haag. De rechtbank oordeelde dat de GGD-beoordeling, die stelde dat er geen sprake was van een levensontwrichtende situatie, leidend was. Eiseres had een woning geweigerd die medisch passend was, en de rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de afwijzing van de voorrangsverklaring te herzien. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5007

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Bingöl),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A.C. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om afgifte van een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres is met haar drie minderjarige kinderen woonachtig in een maisonnette op
de eerste etage, die bereikbaar is via twee portiektrappen. De woning telt drie woonlagen met twee inpandige trappen en bestaat uit zes kamers. Zij heeft op 26 september 2018 verzocht om een voorrangsverklaring wegens medische problematiek. Zij heeft daarbij gesteld dat een pleegkind (een ten tijde van de aanvraag minderjarige dochter van haar zus) eveneens deel uitmaakt van haar gezin.
1.2.
In het GGD-advies van 2 januari 2019 is vermeld dat eiseres bekend is met een
aandoening van het bewegingsapparaat en klachten van gewrichten, het maagdarmkanaal en het hartvaatstelsel. Eiseres wordt, gezien de aard en de ernst van de klachten, in staat geacht haar woning minimaal enkele keren per dag (bijvoorbeeld vier maal) te bereiken via haar buitentrap. Bij lichamelijk onderzoek is vastgesteld dat bij het knieonderzoek sprake was van lichte drukpijn. Er was geen atrofie van de beenspieren, geen duidelijke afwijkingen bij lopen. Traplopen gaat langzaam, licht zakken van het been bij elke trede. Kan zich vasthouden aan de leuning. Verder geen bijzonderheden. Geconcludeerd is dat het traplopen geen zodanige (verklaarbare) beperkingen liet zien dat traplopen zeer moeizaam zou zijn. Voorts is geen sprake is van een levensontwrichtende of levensbedreigende woonsituatie op medische gronden.
1.3.
Bij het primaire besluit is de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat niet wordt
voldaan aan de bovenliggende voorwaarde van artikel 29, eerste lid, sub e, van de Huisvestingsverordening gemeente Den Haag 2015-2019 (de Verordening).
Zij heeft zonder deugdelijke reden een, ook op medische gronden, passende woning aan de [adres] te Den Haag geweigerd. Eiseres heeft een bereikbaarheidsadvies voor een woning die gelegen is op maximaal de eerste etage. Verweerder heeft bij zijn beoordeling het pleegkind buiten beschouwing gelaten, omdat er vooralsnog geen gezagsdocument is waaruit de verblijfplaats van het pleegkind blijkt. Daarnaast is geen sprake van een levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie als bedoeld in artikel 29, tweede lid, onder b, van de Verordening. Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat geen aanleiding.
2. Bij het bestreden besluit is de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de weigering van de woning [adres] niet
verwijtbaar kan worden geacht. Deze woning is gelegen in een portiek en heeft meerdere portiektrappen, waardoor het niet voldoet aan de bereikbaarheidseis. De woning is medisch gezien niet passend. Daarnaast is de woonoppervlakte niet in redelijke verhouding met de gezinsgrootte. Gelet op artikel 11, tweede lid, wordt aan huishoudens met minimaal drie leden een woning toegewezen met een woonoppervlakte van minimaal 80m2. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de persoonlijke situatie van eiseres.
Voorts heeft zij aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat niet is gebleken dat de woonsituatie als levensontwrichtend dan wel levensbedreigend kan worden aangemerkt. Er is te makkelijk voorbij gegaan aan haar medische klachten, zoals de chronische gewrichtsklachten. Zij wordt erg beperkt in de dagelijkse activiteiten. Zij is vaak niet in staat om de trappen op of af te lopen gedurende meerdere keren per dag.
4.1.
Artikel 29 van de Verordening bepaalt, voor zover van belang:
1. Voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen, verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die:
(…)
e. buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij binnen 3 maanden andere woonruimte behoeven.
2. Een voorrangsverklaring volgens het eerste lid wordt verleend:
(…)
b. indien een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en zelf niet in staat is dit op te lossen.
4.2.
Artikel 11 van de Verordening, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
2. De grootte van het huishouden moet in een, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, redelijke verhouding staan tot de grootte van de woonruimte:
a. woningen met een woonoppervlakte van minimaal 80 m2 worden toegewezen aan huishoudens met minimaal drie leden.
4.3.
Ingevolge artikel 7.18, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 wordt een woonfunctie niet bewoond door meer dan één persoon per 12 m2 gebruiksoppervlakte.
4.4.
Ingevolge artikel 46 van de Verordening zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
5.1.
Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat in dit geval de aanvraag in zijn geheel medisch is beoordeeld door de GGD, omdat de aangevoerde gronden over de medische problematiek ook zien op de vraag of al dan niet is voldaan aan de bovenliggende voorwaarde van artikel 29, eerste lid, sub e, van de Verordening.
5.2.
Niet in geschil is dat eiseres de woning [adres] te [plaats] heeft afgewezen. Dit is een portiekwoning op de eerste etage, met vier kamers, met een woonoppervlakte van 86 m2. De rechtbank overweegt dat er een bereikbaarheidsadvies is voor een woning gelegen op maximaal de eerste etage. Dit bereikbaarheidsadvies, dat is opgenomen in het bestreden besluit, is door eiseres niet betwist. Uit de bevindingen van de GGD (overweging 1.2.) volgt niet dat eiseres bij het traplopen beperkt is te achten voor een bepaald aantal treden of dat er een beperking geldt voor een bepaald type trap (buitenom).
De door eiseres in bezwaar overgelegde medische informatie hoefde voor verweerder geen aanleiding te zijn om te twijfelen aan de bevindingen van de GGD. In de brief van
14 mei 2018 heeft haar behandelend reumatoloog vermeld dat bij onderzoek van de knieën beiderzijds sprake is van minimale degeneratieve veranderingen en dat sprake is van aspecifieke artralgieën. De follow up van de reumatoloog van 1 april 2019 luidt hetzelfde.
In de brief van 2 mei 2019 heeft haar huisarts vermeld niet te weten hoe belastbaar eiseres is. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie ingebracht op grond waarvan aan het GGD-advies moet worden getwijfeld. Zij heeft voorts niet concreet gemaakt waarom de woning [adres] te [plaats] niet voldoet aan het bereikbaarheidsadvies.
Met betrekking tot de woonoppervlakte overweegt de rechtbank dat verweerder terecht is uitgegaan van een gezin van vier personen. Niet in geschil is dat eiseres geen pleegzorgcontract heeft overgelegd ten aanzien van haar pleegkind, zodat verweerder het pleegkind terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Verweerder hanteert voor de passendheidscriteria van een woning een woonoppervlakte van 12 m2 per persoon, volgens de Verordening en conform artikel 7.18 van het Bouwbesluit 2012. De woonoppervlakte van de woning [adres] te [plaats] is niet bestreden. Deze woning voldoet, zelfs als het pleegkind zou worden meegerekend, aan voornoemde norm. Uit artikel 11, tweede lid, onder a, van de Verordening volgt dat een grotere woning alleen wordt toegewezen aan een huishouden dat uit tenminste drie personen bestaat en niet dat, zoals eiseres voorstaat, bij een huishouden van tenminste drie personen recht bestaat op een grotere woning. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat deze woning als te klein kan worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de voorrangsverklaring mocht weigeren op de grond dat niet is voldaan aan de bovenliggende voorwaarde van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de voorrangsverklaring ook mocht weigeren op de grond dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening. In het GGD-advies van 2 januari 2019 is geoordeeld dat, hoewel eiseres heeft aangegeven pijn te hebben bij traplopen en er klachten zijn van het bewegingsapparaat, geen sprake is van een levensontwrichtende situatie. Naar het oordeel van de rechtbank is het GGD-advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze opgesteld, zodat verweerder in beginsel van de juistheid van dit advies mocht uitgaan.
Eiseres heeft geen medische informatie ingebracht die maakt dat verweerder niet hiervan uit mocht gaan. Gelet hierop bevindt eiseres zich niet in een levensontwrichtende situatie zodat zij niet voor een voorrangsverklaring in aanmerking dient te komen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor toepassing van de in artikel 46 van de Verordening opgenomen hardheidsclausule, omdat de situatie van eiseres zich onvoldoende onderscheidt van andere, schrijnende woonsituaties. Zij verkeerde niet in een acuut levensbedreigende of levensontwrichtende situatie.
8. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 maart 2020 door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.