ECLI:NL:RBDHA:2020:3225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
SGR 19-5180
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor gebruik van toiletten voor horeca-doeleinden in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag en een eiseres die bezwaar maakte tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het gebruik van toiletten in een pand voor horeca-doeleinden. De eiseres, woonachtig boven de onderneming, stelde dat het gebruik van de toiletten in strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen vergunning was verleend voor de horeca-exploitatie. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de gemeente niet in stand kon blijven, omdat er onduidelijkheden waren over de besluitvorming in de bezwaarfase en de belangen van de eiseres niet voldoende waren meegewogen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de gemeente op om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij een nadere hoorzitting moest plaatsvinden om de feitelijke situatie te bespreken. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en dat de gemeente het griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5180

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G.M. Otte).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [B.V.] ( [B.V.] ) om een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geweigerd.
Bij besluit van 24 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [B.V.] voor zover het ziet op het gebruik zoals dat is verwoord in de aanvraag van 19 september 2017
niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar voor zover dit zich richt op de aanvullende aanvraag van 30 oktober 2018 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2020. Eiseres is verschenen, vergezeld van [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Aan de [adres 1] is de onderneming [B.V.] gevestigd. De onderneming is gevestigd op de begane grond van twee achter elkaar gelegen aangrenzende (kadastraal gesplitste) panden. De entree van de onderneming is gelegen aan de [adres 1] en de achterkant komt uit op de [adres 2] (nummer [huisnummer] ). Eiseres is woonachtig boven de onderneming, aan de [adres 2] .
1.2
Op 19 september 2017 heeft [B.V.] een omgevingsvergunning aangevraagd. Op het aanvraagformulier staat vermeld dat de aanvraag is bedoeld om strijdig gebruik van toiletten op de [adres 2] ten behoeve van de horeca op de [adres 1] op te heffen. De toiletten bevinden zich volgens de bijgevoegde tekening in het pand aan de [adres 2] , maar worden gebruikt ten behoeve van de horeca die in het pand aan de [adres 1] wordt geëxploiteerd.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag voor de omgevingsvergunning geweigerd. In het besluit staat vermeld dat het gaat om een aanvraag voor het wijzigen van de bestemming van het pand aan de [adres 2] 13 van winkel naar horeca. In de kern is overwogen dat het aangevraagde niet is toegestaan binnen het geldende bestemmingsplan en het bestemmingsplan geen toereikende afwijkingsmogelijkheid voor de geconstateerde strijdigheid biedt door het wijzigen van de bestemming tot horeca. Verweerder is ook niet bereid om gebruik te maken van de planologische afwijkingsmogelijkheden. [B.V.] heeft tegen het primaire besluit bezwaar aangetekend.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van [B.V.] heeft verweerder advies gevraagd aan de Adviescommissie bezwaarschriften (de adviescommissie). Op 30 april 2018 heeft eiseres een mailbericht gestuurd naar verweerder en zich hiermee als belanghebbende gevoegd in de procedure. Zij is bij de hoorzitting op 8 mei 2018 aanwezig geweest. Naar aanleiding van de hoorzitting zijn de afdeling Stedenbouw en Planologie en de afdeling Verkeer van verweerders gemeente om advies gevraagd. De adviezen en een op 30 augustus 2018 gevoerd gesprek zijn voor verweerder aanleiding geweest om een gewijzigd standpunt in te nemen. Verweerder heeft dit gewijzigde standpunt vastgelegd in een conceptbesluit en op 18 oktober 2018 aan [B.V.] en dit concept aan eiseres toegestuurd. In dit conceptbesluit staat vermeld dat verweerder voornemens is om het primaire besluit te herroepen en de omgevingsvergunning te verlenen. Op 31 oktober 2018 heeft eiseres haar zienswijze ingediend tegen het conceptbesluit.
1.5.
Hangende de bezwaarprocedure is [B.V.] in de gelegenheid gesteld om de aanvraag voor de omgevingsvergunning aan te vullen. Op het betreffende aanvraagformulier staat vermeld dat een ontheffing is verzocht op parkeren voor de toegestane wijziging van gebruik naar horeca functie.
1.6.
De adviescommissie heeft op 17 december 2018 advies uitgebracht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, deels onder overneming van het advies van de adviescommissie, het bezwaar van [B.V.] voor zover het ziet op het gebruik zoals dat is verwoord in de aanvraag van 19 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe is overwogen dat het bestemmingsplan “Zeeheldenkwartier 2010” van toepassing is en op de plaats waar het pand aan de [adres 2] 13 zich bevindt een bestemming Gemengd-3 rust. Op deze bestemming zijn activiteiten toegestaan die zijn opgenomen in de lijst met toegestane bedrijven in de categorie A en B van de bij het bestemmingsplan behorende Staat van inrichtingen bedrijven functiemenging, als opgenomen in Bijlage 2 van de planregels. Uit deze lijst volgt dat het gebruik van toiletten voor horeca-doeleinden is toegestaan. Omdat geen vergunning vereist is, is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Verder heeft verweerder het bezwaar voor zover het zich richt op de aanvullende aanvraag van 30 oktober 2018 ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat reeds ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning een ontwerp-Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten ter inzage was gelegd. Deze Parapluherziening is vervolgens op 20 december 2018 vastgesteld en met ingang van 21 februari 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Parapluherziening is de horeca activiteit uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten gehaald. Uitbreiding van het gebruik van horecadoeleinden in het pand is dan ook niet toegestaan onder het bestemmingsplan.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres stelt in de kern dat [B.V.] een horecaonderneming exploiteert aan de [adres 2] 13, wat volgens het geldende bestemmingsplan niet is toegestaan en waarvoor geen vergunning is verleend. De exploitatie van deze onderneming dient dan ook te stoppen. Eiseres betwist daarbij dat de toiletten waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd al langere tijd aanwezig zijn en om die reden zouden zijn uitgesloten van de vergunningplicht. Daarnaast is sprake geweest van een ontoelaatbare uitbreiding van de grote horecakeuken en ervaart eiseres, evenals vele andere buurtbewoners, veel overlast van de horecaonderneming in het pand aan de [adres 2] 13.
4.1.
Het gebied waarin het pand aan de [adres 2] 13 is gelegen en waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft valt onder het bestemmingsplan “Zeeheldenkwartier 2010”, zoals vastgesteld op 8 september 2011 (bestemmingsplan). Het perceel waarop het pand staat heeft de (enkel)bestemming Gemengd-3.
4.2.
Bij het bestemmingsplan is een 'Staat van inrichtingen bedrijven functiemenging' gevoegd. Uit deze Staat van inrichtingen blijkt welke inrichtingen en bedrijven onder het bestemmingsplan zijn toegestaan.
5.1
Vaststaat dat [B.V.] de aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft aangevuld. De aanvraag dateert van 19 september 2017. In het aanvraagformulier is als projectomschrijving het volgende opgenomen: “Betreft een aanvraag om strijdig gebruik van toiletten op de [adres 2] tbv de horeca op de [adres 1] op te heffen.”
Op het aanvraagformulier ten behoeve van de aanvullende aanvraag staat als projectomschrijving: “Verzoek ontheffing op parkeren voor de toegestane wijziging van gebruik naar horeca functie.”
5.2.
De aanvraag van 19 september 2017 betreft enkel de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Ingevolge dit artikel is een vergunning vereist voor gebruik dat strijdig is met het vigerende bestemmingsplan.
5.3.
Uit de aanvraag en de daarbij volgens het procesdossier behorende tekening (van Architektenburo J.J. van Vliet B.V., gedateerd 19-09-2017, kenmerk sit. plgr., plattegrond [adres 1] BESTAAND) maakt de rechtbank wat betreft de toiletten op dat er in de bestaande situatie ten tijde van de aanvraag sprake was van twee toiletruimtes in het gedeelte met een woonfunctie, waarvan één met een oppervlakte van 2,1 m2 en één met een oppervlakte van 1,05 m2. Uit de bij het primaire besluit behorende documentenlijst maakt de rechtbank op dat bij dat primaire besluit echter een andere bouwtekening is gevoegd, en wel met het kenmerk 33152075, datum 17-10-2017 en omschrijving plgr_best-nieuw. Die tekening bevindt zich ook in het procesdossier. Uit die tweede tekening, wederom van Architektenburo J.J. van Vliet B.V. maar gedateerd 17-10-2017, blijkt dat er een nieuwe plattegrond is ingetekend (aangeduid als Plattegrond [adres 1] NIEUW), waarop de toiletten in het gedeelte aan de [adres 2] (dat op de tweede tekening niet meer met ‘woonfunctie’ wordt gemarkeerd) zijn uitgebreid met een tweetal voorruimtes, een wastafel en extra deuren. De voorruimte in het gedeelte dat eerst als verkeersruimte werd aangeduid beslaat 2,4 m2, de andere voorruimte 1,9 m2.
Het is de rechtbank onduidelijk gebleven op welke wijze en wanneer de tweede bouwtekening bij verweerder is ingediend. Wel moet de rechtbank concluderen dat verweerder kennelijk niet heeft besloten op de bij de aanvraag gevoegde tekening maar op een tweede tekening, waarop een verbouwing (en uitbreiding) van de toiletten is ingetekend. Deze verbouwing en uitbreiding, zo komt het de rechtbank voor, is bij het primaire besluit geweigerd (er is immers geen omgevingsvergunning verleend), maar is bij het bestreden besluit wel toegestaan. De rechtbank oordeelt daaromtrent dat, voor zover het gebruik van de toiletten voor horeca al was toegestaan, hetgeen thans onbesproken kan blijven, dit op basis van het procesdossier en het verhandelde ter zitting slechts zou kunnen gelden voor de oorspronkelijke (niet verbouwde) situatie. Daarbij komt dat de verbouwing in de aanvraag van 18 september 2017 niet is opgenomen; deze zag immers enkel op het gebruik van de (bestaande) toiletten. Verweerder heeft, zo moet de rechtbank concluderen, in bezwaar zonder enige motivering ingestemd met een verbouwing en uitbreiding van de toiletten en daarmee bovendien in het bestreden besluit méér toegestaan dan is aangevraagd. Daarnaast is onduidelijk of en zo ja, hoe bij verweerders besluitvorming in de bezwaarfase ten aanzien van de toiletten de belangen van eiseres, die direct boven de toiletruimtes woont, zijn meegewogen. Alleen al om deze redenen kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
5.4.
Ten aanzien van de aanvullende aanvraag - die betrekking heeft op ‘parkeren voor de toegestane wijziging van gebruik naar horeca functie’ - is het de rechtbank onduidelijk gebleven op welke datum die aanvraag nu precies is ingediend. Het aanvraagformulier is gedateerd op 19 september 2017, terwijl uit de gedingstukken blijkt dat de aanvraag niet eerder dan op 30 oktober 2018 door een jurist van de afdeling Juridische Zaken van verweerders gemeente intern is verzonden. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd erkend dat de tweede aanvraag inderdaad op 30 oktober 2018 is ingediend. Dit roept bij de rechtbank de vraag op hoe het kan dat de inhoud van die tweede aanvraag dan al wel tijdens de hoorzitting van 30 april 2018 besproken is, hoewel die aanvraag kennelijk formeel nog niet bestond, en of en zo ja wanneer eiseres als belanghebbende van die aanvraag kennis heeft kunnen nemen. Verweerder heeft deze onduidelijkheden ter zitting niet kunnen wegnemen. Ook om die reden kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
5.5.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien en ziet evenmin aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat aanvullend onderzoek naar de feitelijke situatie door verweerder moet worden verricht en nieuwe besluitvorming tot stand moet komen. Verweerder zal gelet op de huidige maatregelen rondom het coronavirus worden opgedragen binnen een termijn van drie maanden een nieuw bestreden besluit te nemen. Naar de rechtbank meent, zal verweerder ten behoeve van het nieuw te nemen bestreden besluit een nadere hoorzitting moeten laten plaatsvinden waarvoor de betrokken partijen moeten worden uitgenodigd, dit te meer omdat verweerder ter zitting heeft erkend dat de besluitvorming in het dossier chaotisch is verlopen. Tijdens de hoorzitting kan dan worden besproken wat de feitelijke situatie in het pand was en is, of deze situatie en het daarmee mogelijke gebruik is toegestaan, en eventueel ook of de door eiseres gestelde overlast van de toiletten misschien te verminderen is door het stellen van voorschriften aan het toegestane gebruik.
6. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
8. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2020 door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Arreman-Mos, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nog niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de
gelegenheid de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.