ECLI:NL:RBDHA:2020:3272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
09-857332-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige maatregel in verband met onthouden van medicatie door zorgverlener

Op 3 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag in een raadkamer uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie op grond van artikel 96b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De verdachte, werkzaam als verzorgende bij twee zorginstellingen, heeft gedurende meerdere jaren nagelaten medicatie aan patiënten te verstrekken. De officier van justitie vorderde een voorlopige maatregel, waarbij de verdachte zich voor een periode van zes maanden zou moeten onthouden van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg. De rechtbank heeft de vordering behandeld, waarbij de verdachte niet zelf aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door haar raadsman, mr. H. Sytema.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige bezwaren zijn gerezen tegen de verdachte met betrekking tot overtreding van artikel 96 van de Wet BIG, dat handelt over het veroorzaken van benadeling van de gezondheid van anderen. De rechtbank oordeelde dat de bescherming van de volksgezondheid dringend vorderde dat de verdachte zich onthoudt van bepaalde handelingen, gezien de verdenkingen dat zij meerdere jaren medicatie heeft onthouden aan patiënten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele handelingen die niet onder de Wet BIG vallen.

De rechtbank heeft besloten dat de verdachte zich voor een periode van zes maanden moet onthouden van het voorbereiden, verstrekken, toedienen en aftekenen van medicatie, alsook van contact met patiënten en cliënten in de zorg. De overige gevorderde handelingen zijn afgewezen, omdat deze niet onder de individuele gezondheidszorg vallen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is op 3 maart 2020 uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Parketnummer: 09/857332-19
Raadkamernummer: 20/422

VORDERING VOORLOPIGE MAATREGEL

Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken, op de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 96b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
(hierna: de verdachte).

Het procesverloop

Bij vordering van 4 februari 2020 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte, als voorlopige maatregel, op grond van artikel 96b Wet BIG wordt bevolen dat zij zich onthoudt van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg voor een periode van zes maanden.
De rechtbank heeft de vordering op 18 februari 2020 in raadkamer behandeld.
De verdachte is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet in raadkamer verschenen. Namens de verdachte was aanwezig haar raadsman, mr. H. Sytema, advocaat, die verklaarde bepaaldelijk gemachtigd te zijn het woord te voeren.
De raadsman van verdachte en de officier van justitie, mr. G.K. Schoep, zijn gehoord.
Namens de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de Inspectie) zijn [naam] (senior inspecteur incidententoezicht verpleging en verzorging), [naam] (inhoudelijk deskundige) en [naam] (jurist), allen werkzaam bij de Inspectie, als deskundigen gehoord.
Bij de behandeling in raadkamer heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd. De gewijzigde vordering (hierna: de vordering) strekt er toe dat de verdachte, als voorlopige maatregel, wordt bevolen dat zij zich onthoudt van handelingen op het gebied van individuele gezondheidszorg, te weten:
  • het voorbereiden, verstrekken, toedienen, aftekenen van medicatie;
  • contact met patiënten en cliënten in de zorg;
  • administratieve taken/werkzaamheden in de zorg;
  • lesgeven in de zorg.

De stukken

De rechtbank heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de districtsrecherche Westland-Delft, eenheid Den Haag, in het [naam onderzoek] (algemeen dossier, proces-verbaalnummer 2019289714 / DH5 RO19053); een proces-verbaal van bevindingen van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, opgesteld door [verbalisant] op 6 februari 2020; en een proces-verbaal van bevindingen van de eerder genoemde districtsrecherche, opgemaakt op 13 februari 2020 (proces-verbaalnummer 35).

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de (gewijzigde) vordering. Hij heeft naar voren gebracht dat de verdachte in een periode van acht jaar in zorginstellingen de verantwoordelijkheid heeft gedragen voor de zorg en verpleging van personen met somatische klachten en personen die aan dementie lijden. Tijdens haar werkzaamheden in deze zorginstellingen heeft de verdachte gedurende meerdere jaren belangrijke medicatie aan patiënten onthouden. De verdachte is enkel door ingrijpen van politie en justitie gestopt met hetgeen waarvan zij wordt verdacht. Het strafrechtelijk onderzoek loopt op dit moment nog, onder andere omdat niet duidelijk is waarom de verdachte patiënten hun medicatie heeft onthouden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat noch met toezicht door de Inspectie, noch met arbeidsrechtelijke, noch met andersoortige maatregelen door zorginstellingen met voldoende zekerheid kan worden voorkomen dat de verdachte handelingen verricht op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Er moet worden voorkomen dat de verdachte in een situatie kan terechtkomen waarin een ander aan haar vraagt om medicatie aan patiënten te verstrekken of toe te dienen. Ook het niet meer kunnen uitvoeren van administratieve taken in de zorg is essentieel, omdat men bij de verdachte er niet vanuit kan gaan dat zij zich zal houden aan de regels die in de zorg gelden. Ten slotte is het onwenselijk dat de verdachte, gelet op de verdenkingen tegen haar, les geeft aan anderen die in de zorg werkzaam (zullen) zijn.

Het standpunt van de verdachte

De raadsman heeft, namens de verdachte, primair verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen. De raadsman heeft bepleit dat er geen noodzaak is tot het opleggen van een voorlopige maatregel, aangezien de verdachte door haar werkgever is ontslagen en zij zich er bewust van is dat het gebeurde niet had mogen plaatsvinden.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de taken, genoemd onder het tweede tot en met vierde gedachtestreepje van de vordering, niet in het kader van de voorlopige maatregel kunnen worden verboden, omdat deze taken geen handelingen betreffen op het gebied van de individuele gezondheidszorg.

Het oordeel van de rechtbank

Wettelijk kader
Op grond van artikel 96b van de Wet BIG kan, indien tegen de verdachte van overtreding van artikel 96 van de Wet BIG ernstige bezwaren zijn gerezen en de bescherming van de volksgezondheid dat dringend vordert, op de vordering van het openbaar ministerie, als voorlopige maatregel worden bevolen dat de verdachte zich van bepaalde handelingen onthoudt.
Artikel 96 van de Wet BIG stelt degene strafbaar die bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg buiten noodzaak benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaakt.
In artikel 1 van de Wet BIG is bepaald dat onder de individuele gezondheidszorg wordt verstaan de zorg die rechtstreeks betrekking heeft op een persoon en ertoe strekt diens gezondheid te benaderen of te bewaken, het onderzoeken en het geven van de raad daaronder begrepen.
Ernstige bezwaren
Op grond van de inhoud van de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is de rechtbank van oordeel dat tegen de verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen wat betreft overtreding van artikel 96 van de Wet BIG. De raadsman heeft de ernstige bezwaren niet bestreden.
Bescherming van de volksgezondheid
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de bescherming van de volksgezondheid het opleggen van een voorlopige maatregel dringend vordert. Vast staat dat de verdachte bij twee zorginstellingen als verzorgende werkzaam is geweest en zij taken verrichtte op het gebied van de individuele gezondheidszorg, waaronder het verstrekken van medicatie aan patiënten en cliënten. Uit de eerdergenoemde stukken blijkt de verdenking dat de verdachte meerdere malen, gedurende meerdere jaren heeft nagelaten voorgeschreven medicatie te verstrekken. Nu onduidelijk is waarom de verdachte heeft nagelaten medicatie te verstrekken en – zoals namens de Inspectie ter zitting ook is opgemerkt – niet uitgesloten kan worden dat de verdachte, zou zij haar werkzaamheden in de individuele gezondheidszorg hervatten, (opnieuw) patiënten en cliënten de hun voorgeschreven medicatie zal onthouden, is het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk een voorlopige maatregel op te leggen. De rechtbank acht dat niet disproportioneel en ook vanuit het oogpunt van subsidiariteit geboden. De rechtbank zal dan ook de vordering van de officier van justitie ten aanzien van de handelingen met betrekking tot het voorbereiden, verstrekken, toedienen, aftekenen van medicatie en het contact met patiënten en cliënten toewijzen, aangezien dit handelingen betreft op het gebied van de individuele gezondheidszorg.
De vordering zal ten aanzien van de overige handelingen worden afgewezen, omdat dit geen handelingen zijn die in het kader van de individuele gezondheidszorg worden verricht.

De beslissing.

De rechtbank:
- beveelt, als voorlopige maatregel, dat de verdachte zich voor een periode van zes maanden onthoudt van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, te weten:
- het voorbereiden, verstrekken, toedienen, aftekenen van medicatie;
- contact met patiënten en cliënten in de zorg;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. R.J. de Bruijn, voorzitter, mrs. J.C. U-A-Sai en
J. Snoeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.N.A. Wooning, griffier, en uitgesproken ter zitting van 3 maart 2020.