2.2Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een maatregel van 100% opgelegd per 11 november 2018 gedurende één maand. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser geweigerd heeft een betaalde baan aan te nemen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opgelegde maatregel van 100% gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser maximaal één jaar voorafgaande aan de aanvraag om een uitkering ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid heeft betoond door verwijtbaar algemeen geaccepteerde arbeid te weigeren als gevolg waarvan hij een beroep op bijstand heeft moeten doen. Volgens verweerder staat vast dat eiser had kunnen werken bij Regio Tv, maar deze baan heeft geweigerd in verband met zijn afstudeerstage bij de gemeente Schiedam. Deze gedraging valt eiser te verwijten, aldus verweerder. In het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat de maatregel opgelegd had moeten worden over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2019. Er had een bedrag van € 1.025,55 moeten worden ingehouden op eisers bijstandsuitkering. Er is een bedrag ingehouden van € 985,84. De maatregel wordt gehandhaafd op het ingehouden bedrag van € 985,84, omdat eiser niet in een nadeligere positie mag komen door het indienen van zijn bezwaarschrift. Van dringende redenen op grond waarvan het bedrag van de maatregel zou moeten worden gematigd of op grond waarvan zou moeten worden afgezien van de maatregel is verweerder niet gebleken.
4. Eiser betoogt dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Volgens eiser heeft de consulent van Werkse hem op 21 december 2018 toegezegd dat hij zijn stage bij de gemeente Schiedam mag afmaken, omdat dit ten goede komt aan zijn persoonlijke ontwikkeling en arbeidspotentie. In verband hiermee is hij bij besluit van 23 januari 2019 alsnog vrijgesteld van zijn arbeidsverplichtingen. Daarmee heeft verweerder ook aangegeven dat er geen sprake was van een tekortschietend besef van zijn zijde, aldus eiser.
5. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw, voor zover hier van belang, is de belanghebbende vanaf de dag van melding verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en te behouden.
Op grond van artikel 18, tweede lid, van de Pw verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
Op grond van het negende lid van dit artikel ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Op grond van het tiende lid van dit artikel stemt het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
In artikel 12, eerste lid, onder a van de Maatregelenverordening participatiewet 2015 van de gemeente Delft (hierna: Verordening) is bepaald dat indien een belanghebbende tijdens de bijstandsperiode of in de periode van maximaal één jaar voorafgaande aan de aanvraag om een uitkering, een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond en mede als gevolg van deze gedraging een beroep op bijstand wordt gedaan, bij de volgende gedragingen een maatregel wordt toegepast: het verwijtbaar verliezen of weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid.
In het tweede lid is bepaald dat de maatregel 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bedraagt indien er sprake is van een gedraging zoals bedoeld onder het eerste lid onder a tot en met c.