In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering. Eiseres, die eerder ziek was gemeld en een Ziektewet-uitkering ontving, was van mening dat haar klachten na de eerstejaars Ziektewet-beoordeling waren verergerd, waardoor zij niet in staat zou zijn om de geduide functies te vervullen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verergering van de klachten niet medisch te objectiveren was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat de rapporten niet tegenstrijdig waren. De rechtbank concludeert dat eiseres per 18 januari 2019 geschikt was voor ten minste één van de eerder in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling geduide functies. Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de beslissing van de verweerder om de Ziektewet-uitkering te beëindigen bevestigd. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en socialezekerheidsrecht.