7.3.In de memorie van toelichting bij deze bepaling (toen artikel 1, aanhef en onder g,
onder 2 van de Wet werk en bijstand) heeft de wetgever met betrekking tot het begrip inrichting het volgende opgemerkt (Kamerstukken II 2002/03, 28870, nr. 3, p. 31):
“De in artikel 1, onderdeel g, onder 2, opgenomen begripsomschrijving strekt ertoe om ten aanzien van de voorzieningen voor maatschappelijke opvang een objectief waarneembare scheidslijn te trekken tussen datgene dat als, al dan niet begeleid, zelfstandig wonen, kan worden beschouwd en datgene dat als verblijf in een inrichting moet worden bezien. Het gaat daarbij om voorzieningen waarbij aan personen die de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van psychosociale of maatschappelijke aard in ieder geval slaapgelegenheid wordt geboden in opvangcentra en -tehuizen, anders dan in de vorm van zelfstandige huisvesting, tezamen met de mogelijkheid van begeleiding en hulpverlening gedurende meer dan de helft van ieder etmaal. Onder hulpverlening en begeleiding in de zin van het begrip inrichting dient te worden verstaan de inzet van beroepskrachten die door de instelling zijn aangesteld voor het bieden van verzorging en verpleging dan wel voor het door hen toepassen van agogische methodieken. Wordt hulpverlening en begeleiding in deze betekenis gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aangeboden, dan is sprake van een inrichting in de zin van artikel 1, onderdeel g, onder 2. Een instelling voor maatschappelijke opvang kan meerdere voorzieningen omvatten. Als een voorziening voor maatschappelijke opvang wel de mogelijkheid van hulpverlening en begeleiding omvat, maar de betreffende cliënt hiervan geen gebruik maakt, dan is voor deze voorziening toch sprake van een inrichting in de zin van deze wet en is artikel 23 van de Pw van toepassing.”
8. Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij bij de Kessler Stichting een eigen kamer met een bed en televisie heeft. De overige voorzieningen, zoals toilet, badkamer etc. worden gedeeld met anderen. De Kessler Stichting verzorgt het ontbijt, de lunch en het avondeten. Gelet hierop richt de Kessler Stichting zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden op het bieden van slaapgelegenheid, anders dan in de vorm van zelfstandige huisvesting. Daarnaast is ter zitting van de zijde van de Kessler Stichting verklaard dat zij 24 uurs begeleiding aanbiedt en dat de begeleiding plaatsvindt door beroepskrachten. Verder is ter zitting gebleken dat eiser een persoonlijke begeleider heeft, die hem onder meer begeleidt bij het vinden van werk of vrijwilligerswerk, huisvesting en het beheren van zijn budget. Voorts komt uit de voorhanden zijnde stukken naar voren dat de locatie van de Kessler Stichting niet valt onder een Wlz-voorziening.
9. Uit overweging 8 volgt dat de Kessler Stichting moet worden gekwalificeerd als een inrichting in de zin van artikel 1, aanhef en onder f, ten tweede van de Pw. Dit betekent dat verweerder in het geval van eiser bij de vaststelling van eisers recht op een AIO-aanvulling uit dient te gaan van de inrichtingsnorm van een alleenstaande als vermeld in artikel 23 van de Pw. Nu de inrichtingsnorm in de hier te beoordelen periode € 359,72 per maand bedroeg en de hoogte van het AOW-pensioen € 756,70 per maand, ligt het inkomen van eiser dus boven de voor hem geldende inrichtingsnorm. Gelet hierop heeft eiser geen recht op een AIO-aanvulling. De door eiser gestelde omstandigheid dat hij niet in een verpleeghuis verblijft doet aan het voorgaande niet af, omdat niet in geschil is dat geen sprake is van een inrichting als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw.
10. Voor zover eiser met zijn betoog dat de gemeente Den Haag aan anderen die kortdurend woonachtig zijn bij de Kessler Stichting een volledige alleenstaande uitkering verstrekt op grond van de Pw, bedoeld heeft een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank dat eiser zijn betoog niet heeft onderbouwd met concrete gegevens. Het betoog van eiser kan reeds daarom niet slagen. In wat eiser verder heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit voor onjuist te houden.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de door eiser gevraagde AIO-aanvulling terecht afgewezen.
12. De rechtbank overweegt ten overvloede dat ter zitting door verweerder is opgemerkt dat uit het afschrift van de bepaling eigen bijdrage door de Kessler Stichting van 23 november 2018 naar voren lijkt te komen dat de Kessler Stichting ervan uitgaat dat eiser een AIO-aanvulling ontvangt, terwijl dat niet het geval is. Ter zitting is van de zijde van de Kessler Stichting verklaard dat nagegaan zal worden of er inderdaad bij de vaststelling van de eigen bijdrage van eiser rekening wordt gehouden met een inkomen dat eiser niet ontvangt en dat als dat het geval zou zijn, de hoogte van de eigen bijdrage van eiser gecorrigeerd zal worden.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding