ECLI:NL:RBDHA:2020:3322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
AWB 20/1168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken gronden

Op 3 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een Britse eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Kilic-Arslan. De eiser had op 13 februari 2020 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een verzoeker de gronden van het verzoek te vermelden. De rechtbank heeft de eiser op 14 februari 2020 gewezen op het ontbreken van deze gronden en hem verzocht om dit binnen twee weken te herstellen, alsook om relevante documenten over te leggen. De termijn om het verzuim te herstellen eindigde op 29 februari 2020.

Echter, de eiser heeft pas op 17 maart 2020 de gronden ingediend, wat na de gestelde termijn was. De eiser voerde aan dat de COVID-19 uitbraak en de logistieke hinder die zijn gemachtigde ondervond, de reden waren voor de vertraging. De voorzieningenrechter oordeelde dat er in de periode waarin de gronden ingediend hadden moeten worden, nog geen sprake was van een COVID-19 uitbraak, en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier N. Joacim, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Zodra het weer mogelijk is, zal de uitspraak alsnog openbaar worden gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1168

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] ,geboren op [geboortedatum] , van Britse nationaliteit, eiser,
V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Kilic-Arslan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 13 februari 2020 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet op grond van artikel 8:81, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb in het verzoekschrift de gronden van het verzoek vermelden. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank na een herstelmogelijkheid het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
2. Verzoeker heeft geen gronden vermeld in het verzoekschrift. Bij aangetekende brief van 14 februari 2020 is verzoeker gewezen op dit verzuim en is hij verzocht om dit uiterlijk binnen twee weken na datum van die brief te herstellen. Tevens heeft de rechtbank verzocht om een kopie van het bezwaarschrift en een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft over te leggen. Hierbij is vermeld dat, indien verzoeker niet aan dit verzoek voldoet, het verzoek niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Uit onderzoek is gebleken dat betreffende brief op 17 februari 2020 is bezorgd. De termijn om het verzuim te herstellen is geëindigd op 29 februari 2020.
3. Bij brief van 17 maart 2020 heeft verzoeker de gronden ingediend. Dat is na de in de brief van 14 februari 2020 gestelde termijn van twee weken. Verzoeker verzoekt in verband met de COVID19 uitbraak en logistieke hinder die het kantoor van de gemachtigde daardoor heeft ondervonden het verzoek ontvankelijk te verklaren.
4. In de periode dat de gronden hadden moeten worden ingediend was naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog geen sprake van een COVID19 uitbraak, zodat het te laat indienen van de gronden daaraan niet kan worden toegerekend. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen reden om de termijnoverschrijding voor het indienen van de gronden verschoonbaar te achten.
5. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier
.
Deze uitspraak is gedaan op 3 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.