Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2020 in de zaak tussen
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.
Rechtbank Den Haag
Op 3 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een Britse eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Kilic-Arslan. De eiser had op 13 februari 2020 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een verzoeker de gronden van het verzoek te vermelden. De rechtbank heeft de eiser op 14 februari 2020 gewezen op het ontbreken van deze gronden en hem verzocht om dit binnen twee weken te herstellen, alsook om relevante documenten over te leggen. De termijn om het verzuim te herstellen eindigde op 29 februari 2020.
Echter, de eiser heeft pas op 17 maart 2020 de gronden ingediend, wat na de gestelde termijn was. De eiser voerde aan dat de COVID-19 uitbraak en de logistieke hinder die zijn gemachtigde ondervond, de reden waren voor de vertraging. De voorzieningenrechter oordeelde dat er in de periode waarin de gronden ingediend hadden moeten worden, nog geen sprake was van een COVID-19 uitbraak, en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier N. Joacim, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Zodra het weer mogelijk is, zal de uitspraak alsnog openbaar worden gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.