ECLI:NL:RBDHA:2020:3382
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Janse van Mantgem
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van sociale en economische binding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de minister van Buitenlandse Zaken, en verweerder over de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres, van Iraanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend om haar dochter en schoonzoon in Nederland te bezoeken, met de wens haar pasgeboren kleinzoon te ontmoeten. De aanvraag werd afgewezen op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Iran, hetgeen verweerder deed twijfelen aan het voornemen van eiseres om tijdig terug te keren naar haar land van herkomst.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiseres haar bezwaren tegen de afwijzing naar voren bracht. Verweerder had eerder de aanvraag afgewezen en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres voerde aan dat zij voldoende binding had met Iran, onder andere door haar gezinssituatie en financiële middelen. De rechtbank oordeelde dat verweerder geen onjuist toetsingskader had gehanteerd en dat de afwijzing van de visumaanvraag gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aannemelijk te maken dat er geen redelijke twijfel bestond over haar voornemen om terug te keren.
De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid tot de afwijzing van de visumaanvraag had kunnen komen, gezien de omstandigheden van eiseres en de beoordeling van haar sociale en economische binding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af, waarbij ook werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor deze niet openbaar werd uitgesproken.