In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een bijstandsuitkering aangevraagd, die haar was toegekend vanaf 22 augustus 2018. Echter, na een melding van haar ex-echtgenoot dat hij de hypotheeklasten voor eiseres betaalde, heeft verweerder de bijstandsuitkering per 1 maart 2019 met 18% verlaagd. Eiseres was van mening dat deze verlaging onterecht was, omdat zij meende dat de informatie over de betaling van de hypotheeklasten al bij de aanvraag bekend was en dat dit in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel.
De rechtbank oordeelde dat de verlaging van de uitkering gerechtvaardigd was, omdat de ex-partner van eiseres inderdaad de hypotheeklasten betaalde, wat leidde tot lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan. De rechtbank stelde vast dat het beleid van verweerder niet onredelijk was en dat de beslissing om de uitkering te verlagen in overeenstemming was met de wetgeving. Eiseres had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die de verlaging onterecht zouden maken. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van verweerder om de uitkering te verlagen rechtmatig was en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, en mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog gepubliceerd worden op rechtspraak.nl. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.