ECLI:NL:RBDHA:2020:3474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging bijstandsuitkering wegens betaling hypotheeklasten door ex-partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een bijstandsuitkering aangevraagd, die haar was toegekend vanaf 22 augustus 2018. Echter, na een melding van haar ex-echtgenoot dat hij de hypotheeklasten voor eiseres betaalde, heeft verweerder de bijstandsuitkering per 1 maart 2019 met 18% verlaagd. Eiseres was van mening dat deze verlaging onterecht was, omdat zij meende dat de informatie over de betaling van de hypotheeklasten al bij de aanvraag bekend was en dat dit in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel.

De rechtbank oordeelde dat de verlaging van de uitkering gerechtvaardigd was, omdat de ex-partner van eiseres inderdaad de hypotheeklasten betaalde, wat leidde tot lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan. De rechtbank stelde vast dat het beleid van verweerder niet onredelijk was en dat de beslissing om de uitkering te verlagen in overeenstemming was met de wetgeving. Eiseres had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die de verlaging onterecht zouden maken. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van verweerder om de uitkering te verlagen rechtmatig was en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, en mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog gepubliceerd worden op rechtspraak.nl. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5189

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O. Batur),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H. Buijzert).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder per 1 maart 2019 de uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw; bijstandsuitkering) van eiseres verlaagd met 18 %.
Bij besluit van 15 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op een aanvraag van eiseres van 9 augustus 2018 heeft verweerder haar een bijstandsuitkering toegekend vanaf 22 augustus 2018.
1.2
Naar aanleiding van een melding van (de advocaat van) de ex-echtgenoot van eiseres aan verweerder dat hij de hypotheeklasten voor eiseres betaalt, heeft verweerder nadere informatie aan eiseres gevraagd. Eiseres heeft daarop erkend dat de hypotheeklasten door haar ex-partner worden betaald. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Hij overweegt hiertoe dat sprake is van lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan nu de ex-partner de hypotheeklasten betaalt. Verlaging van de uitkering is daarom gerechtvaardigd.
3. Eiseres voert hiertegen in beroep (opnieuw) aan dat haar ex-partner enkel de hypotheeklasten van € 269,15 betaalt. Zij betaalt zelf de overige woonkosten van zo’n € 550. Bovendien was dit bij de aanvraag van de uitkering al bekend. Aan de toekenning van een volledige uitkering op de aanvraag heeft eiseres de verwachting kunnen ontlenen dat de betaling van de hypotheekkosten door de ex-partner niet van invloed was op haar uitkering. Het rechtszekerheidsbeginsel brengt dan mee dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn geweest die aanleiding konden geven om de uitkering te verlagen. De beslissing van verweerder kan daarom niet in stand blijven, aldus eiseres.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1
In artikel 21 Pw is de norm voor de hoogte van de uitkering vastgelegd.
In artikel 27 Pw is bepaald dat het college deze norm lager kan vaststellen voorzover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie.
4.2
Ter uitvoering van artikel 27 Pw heeft het college beleid vastgesteld. In het beleid is bepaald dat wanneer aan de woning woonkosten verbonden zijn, maar deze door de ex-partner worden betaald, sprake is van alimentatie in de vorm van vergoeding woonkosten. Als sprake is van een koopwoning wordt een korting voor het ontbreken van woonkosten van 18 % van de gezinsnorm toegepast. Dit beleid is niet onredelijk.
4.3
Conform het beleid heeft verweerder de uitkering van eiseres verlaagd met een bedrag van € 263,71. Dat verweerder in het geval van eiseres van het beleid had moeten afwijken is de rechtbank niet gebleken. Nu de door de ex-partner betaalde hypotheeklasten
€ 269,15 bedragen, staat de verlaging van de uitkering in verhouding tot de besparing van eiseres op haar algemeen noodzakelijke kosten van bestaan, waarin de bijstandsuitkering bedoeld te voorzien. Dat eiseres zelf andere kosten, verbonden aan de woning, draagt, doet daar niet aan af.
4.4
Naar vaste rechtspraak is verder het terugkomen van een eerder (begunstigend) besluit onder omstandigheden geoorloofd, tenzij het in strijd komt met in acht te nemen algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel. Dit is echter voornamelijk aan de orde bij een herziening of intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht. Daarvan is het onderhavige geval geen sprake. Verweerder heeft het recht met ingang van een toekomstige datum opnieuw vastgesteld, naar aanleiding van nader ontvangen informatie. Daartoe is hij bevoegd, ook als informatie al eerder bekend was en daarmee ten onrechte niets is gedaan.
4.5
Dat daarvan sprake was is de rechtbank overigens niet gebleken, nu informatie waaruit blijkt dat de ex-partner van eiseres de hypotheeklasten betaalt, zich niet bevindt bij de stukken die zijn overgelegd bij de aanvraag voor een bijstandsuitkering, die in het geding zijn gebracht. Echter, zelfs als deze informatie bij verweerder al eerder bekend was, is verweerder niet gehouden een gemaakte fout – het zonder verlaging van de norm verstrekken van een bijstandsuitkering – in stand te houden. Dat eiseres erop vertrouwde dat het betalen door haar ex-partner van de hypotheeklasten geen invloed had op haar uitkering, nu deze volledig was verstrekt – wat daarvan overigens ook zij – doet daaraan niet af. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten de uitkering van eiseres te verlagen conform het beleid.
4.6
Het beroep is ongegrond.
4.7
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 25 maart 2020 door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.