Op 15 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Marokkaanse eiseres die een visum voor kort verblijf had aangevraagd. De aanvraag werd op 3 mei 2019 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 26 september 2019 ongegrond verklaard. De eiseres was van mening dat het doel en de omstandigheden van haar verblijf voldoende waren aangetoond, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd van haar relatie met haar echtgenoot, die in Nederland woont. De rechtbank stelde vast dat de ingediende documenten, zoals paspoorten en een huwelijksakte, niet de vereiste authenticiteit en bewijswaarde hadden. Bovendien was er onvoldoende aangetoond dat eiseres sociale en economische binding had met Marokko, wat leidde tot twijfels over haar voornemen om Nederland te verlaten na het verstrijken van het visum. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat eiseres voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te betwisten. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht het visum had geweigerd.