ECLI:NL:RBDHA:2020:3558

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
SGR 18/6148, SGR 18/6150, SGR 19/2881 en SGR 19/2964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunningen voor sportruimte en voetgangersbrug door omwonenden

Op 31 maart 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin omwonenden bezwaar maakten tegen omgevingsvergunningen voor het gebruik van een deel van een gebouw als sportruimte en het bouwen van een voetgangersbrug. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd waren en verklaarde de beroepen van de eisers gegrond. De rechtbank vernietigde de besluiten van 23 juli 2018 en 28 maart 2019, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat verweerder in het verweerschrift voldoende uitleg had gegeven over de geschiktheid van het gebruik van de sportruimte binnen het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de eisers belanghebbenden waren, aangezien hun woningen direct grenzen aan de gronden waarop de sportruimte en de voetgangersbrug zijn gelegen. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouder voldoende parkeergelegenheid had gecreëerd en dat de bedrijfsactiviteiten ondergeschikt waren aan de woonfunctie. De rechtbank bepaalde dat het betaalde griffierecht aan de eisers moest worden vergoed en veroordeelde verweerder in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 18/6148, SGR 18/6150, SGR 19/2881 en SGR 19/2964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2020 in de zaken tussen

[eiser 1] , te [woonplaats] , eiser 1,

[eiser 2], te [woonplaats] , eiser 2,
samen: eisers,
(gemachtigde: mr. L. Brouwers),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigden: R. Noorhoff en J. van der Velden).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , de vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2017 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het revitaliseren van een loods en woning aan de [adres 1] in [plaats] .
Bij besluit van 30 januari 2018 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van een deel van het gebouw aan de [adres 2] in [plaats] als sportruimte.
Bij besluit van 23 juli 2018 heeft verweerder de bezwaren van eiser 1 tegen het besluit van 30 januari 2018 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 juli 2018 heeft verweerder de bezwaren van eiser 2 tegen de besluiten van 23 november 2017 en 30 januari 2018 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 september 2018 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor een voetgangersbrug bij het perceel [adres 2] te [plaats] .
Bij besluiten van 28 maart 2019 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen het besluit van 21 september 2018 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de besluiten van 23 juli 2018 en 28 maart 2019 beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020. Eiser 1 is niet naar de zitting gekomen, maar zijn gemachtigde wel. Eiser 2 is verschenen, samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De vergunninghouder is ook verschenen.

Overwegingen

Het revitaliseren van de loods en de woning (SGR 18/6150)
1. De rechtbank gaat van het volgende uit. Op 28 september 2017 heeft verweerder een aanvraag van vergunninghouder ontvangen voor het revitaliseren van een loods en woning aan de [adres 1] in [plaats] .
2. Bij besluit van 23 november 2017 is verweerder met deze aanvraag akkoord gegaan. Bij besluit van 30 januari 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser 2 daartegen ongegrond verklaard.
3. Eiser 2 heeft tegen het besluit van 23 juli 2018 beroep ingesteld, ook tegen het deel waarin het gaat om het revitaliseren van de loods en de woning. In zijn (aanvullende) beroepschrift heeft eiser 2 geen argumenten genoemd waarom hij het niet eens is met dat deel van het besluit. De rechtbank verklaart het beroep van eiser 2 daarom voor dat deel niet-ontvankelijk.
Het gebruik van een deel van de woning als sportruimte (SGR 18/6148 en SGR 18/6150)
4. De rechtbank gaat van het volgende uit. Op 13 december 2017 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruiken van een deel van de woning aan de [adres 2] in [plaats] als sportruimte. De ruimte in de woning die wordt gebruikt als sportruimte is 98 m². De vergunninghouder wil deze ruimte gebruiken voor het geven van yogalessen.
5. Bij besluit van 30 januari 2018 heeft verweerder het gebruik van de ruimte als sportruimte toegestaan, ondanks dat dit gebruik in strijd is met het bestemmingsplan “Prins Hendrikstraat 2005”. Verweerder heeft daarvoor gebruik gemaakt van de kruimelregeling (artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2⸰ van de Wabo). Bij dit besluit bevindt zich een tekening van de nieuwe situatie. Bij de besluiten van 23 juli 2018 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
6. De wet- en regelgeving die de basis is voor het oordeel van de rechtbank staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Belanghebbenden?
7. Eiser 1 woont in de [adres 3] in [plaats] , eiser 2 woont in dezelfde straat op nummer [huisnummer] . De woningen van eisers grenzen aan de gronden waarop de woning met de sportruimte is gelegen. Het is daarom denkbaar dat zij daarvan directe gevolgen kunnen ondervinden. De rechtbank vindt daarom dat eisers belanghebbenden zijn en tegen het gebruik kunnen opkomen.
Voorwaarden aan de vergunning?
8. Eisers stellen dat onduidelijk is of verweerder voorwaarden aan het gebruik van de sportruimte heeft verbonden. Volgens verweerder is dat niet zo. De rechtbank ziet dat ook niet bij het lezen van het besluit van 30 januari 2018. Er zijn dus geen voorwaarden aan het gebruik van de sportruimte verbonden. Eisers vinden dat niet duidelijk is of er ook buiten sportlessen gegeven mogen worden. De rechtbank wijst erop dat het plan dat is goedgekeurd gaat over het gebruik van de sportruimte binnen in de woning. Het gaat niet om sportlessen buiten. Verweerder hoefde daarover daarom geen voorwaarden in de omgevingsvergunning op te nemen.
Strijd met het bestemmingsplan?
9. Toen verweerder de beslissingen op de bezwaren van eisers nam, gold er een nieuw bestemmingsplan. Het gaat om het bestemmingsplan “Alphen Stad” (het nieuwe bestemmingsplan).
10. De regel is dat het besluit op bezwaar moet worden genomen op basis van het recht dat op het moment van het nemen van de beslissing geldt. Deze regel geldt ook in dit geval.
11. Bij het nemen van de beslissingen op bezwaar van 23 juli 2018 heeft verweerder het advies van de Commissie bezwaarschriften van 16 juli 2018 overgenomen. In dat advies staat dat het plan past binnen het nieuwe bestemmingsplan. Daarom heeft verweerder besloten om de omgevingsvergunning voor het gebruik van de sportruimte van 30 januari 2018 in stand te laten.
12. Eisers stellen dat de vergunde bedrijfsactiviteiten niet passen binnen de gebruiksregels van het nieuwe bestemmingsplan. Eisers zijn onder meer bang voor geluid- en parkeeroverlast. Verweerder is niet op hun argumenten ingegaan.
13. De rechtbank is het met eisers eens dat verweerder in de besluiten op bezwaar van 23 juli 2018 niet genoeg op eisers argumenten is ingegaan. Verweerder heeft alleen het advies van de Commissie bezwaarschriften overgenomen en niet uitgelegd waarom het gebruik van een deel van het pand als sportruimte past binnen het nieuwe bestemmingsplan. Dit betekent dat de besluiten op bezwaar niet goed zijn gemotiveerd. De beroepen van eisers zijn daarom gegrond en de besluiten moeten worden vernietigd.
14. De rechtbank zal hieronder bekijken of zij de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten op bezwaar van 23 juli 2018 in stand kan laten. Als dat kan, betekent het dat vergunninghouder de ruimte als sportruimte mag blijven gebruiken.
15.1
De rechtbank stelt vast dat de gronden waarop het pand met de sportruimte is gelegen een woonbestemming hebben. Ook mogen daar kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten worden uitgevoerd, maar dan moet wel aan specifieke gebruiksregels worden voldaan (zie artikel 20.6 van de regels van het bestemmingsplan). In dit geval bestaan de bedrijfsmatige activiteiten uit het gebruiken van een deel van het pand als sportruimte.
15.2
In het verweerschrift heeft verweerder, kort gezegd, uitgelegd dat volgens hem aan de specifieke gebruiksregels van het nieuwe bestemmingsplan wordt voldaan.
15.3
Volgens eisers is niet voldaan aan de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Volgens verweerder heeft het pand een totale oppervlakte van 454 m². De totale oppervlakte van de sportruimte bedraagt maar
98 m². De rest is woonruimte en bijbehorende bouwwerken. De rechtbank is het met verweerder eens dat gelet op deze verhouding, de bedrijfsactiviteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Anders dan eisers denken, is daarvoor niet nodig dat het appartement ook daadwerkelijk wordt bewoond. Eisers hebben verder nog gezegd bang te zijn dat in de toekomst de bedrijfsactiviteiten mogelijk zullen toenemen, waardoor mogelijk geen sprake meer zal zijn van ondergeschikte bedrijfsactiviteiten. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht kunnen eisers bij twijfel of nog wordt voldaan aan deze voorwaarde daar tegen opkomen door een klacht of een verzoek om handhaving bij de gemeente in te dienen.
15.4
Eisers vrezen geluidsoverlast. De rechtbank stelt vast dat in de gebruiksregels is opgenomen dat de bedrijfsactiviteiten geen onevenredig nadelige gevolgen mogen hebben voor het woon- en leefmilieu van de woonomgeving. Geluid kan daarop ook van invloed zijn. In het verweerschrift heeft verweerder opgenomen dat het niet te verwachten is dat het stemgeluid van de bezoekers van de sportruimte grote nadelen geeft voor het woon- en leefmilieu van de buurt. De rechtbank volgt verweerder hierin. Het gaat om yogalessen die binnen worden gehouden. De ruimte is klein en geeft maar plaats voor ongeveer 15 bezoekers per les. Er worden verder op dit moment maar 8 lessen per week gegeven. De rechtbank begrijpt dat het gebruik van de sportruimte wel voor wat geluid kan zorgen, bijvoorbeeld omdat mensen komen en gaan, maar dat geluid is redelijk. Mocht er echt hinderlijk geluid ontstaan, of als de activiteiten anders worden, dan kunnen eisers een klacht indienen of om handhaving vragen bij de gemeente.
15.5
Volgens eisers heeft verweerder niet betrokken dat de komst van de sportruimte voor verkeer- en parkeeroverlast zorgt. In het verweerschrift heeft verweerder opgeschreven dat de sportruimte alleen te bereiken is via de Prins Hendrikstraat en niet via de straat van eisers. De rechtbank stelt vast dat dit inderdaad het geval was op het moment van het nemen van de besluiten op bezwaar van 23 juli 2018. Later is er pas een voetgangersbrug bijgekomen over het water tussen de straat van eisers en de grond waarop de woning met de sportruimte staat. Bij het nemen van de besluiten op bezwaar van 23 juli 2018 hoefde verweerder daarom alleen te kijken naar de toegang via de Prins Hendrikstraat en mogelijke verkeersoverlast die daar ontstaat. Volgens verweerder kan de Prins Hendrikstraat een kleine toename van het aantal verkeersbewegingen aan, maar raakt dat niet de belangen van eisers. De rechtbank volgt verweerder hierin, omdat eisers niet in de Prins Hendrikstraat wonen, maar in de Filips van Bourgondiëstraat. Over de parkeeroverlast kan nog worden opgemerkt dat uit wat hieronder in de uitspraak staat, blijkt dat er genoeg parkeerplaatsen zijn gemaakt voor de gebruikers van de sportruimte.
15.6
Tot slot vindt de rechtbank dat verweerder niet hoeft te kijken naar de richtafstanden met betrekking tot geluid die zijn genoemd in de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Dit komt omdat de sportruimte wordt gebruikt voor een yogastudio en een dergelijke studio geen ‘inrichting’ is als bedoeld in de Wet milieubeheer.
15.7
De conclusie is dat verweerder in het verweerschrift uiteindelijk voldoende heeft uitgelegd waarom aan de specifieke gebruiksregels van het bestemmingsplan wordt voldaan.
16.1
De rechtbank gaat nu in op de parkeeroverlast. Volgens eisers heeft de vergunninghouder niet genoeg parkeerplaatsen voor auto’s gemaakt op eigen terrein. Er is onvoldoende rekening gehouden met het aantal bezoekers van de sportruimte. Verder is niet duidelijk hoeveel fietsparkeerplaatsen nodig zijn en waar de fietsen kunnen worden neergezet.
16.2
Volgens verweerder is er, kort gezegd, voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
16.3
De rechtbank stelt vast dat de gronden waarop de woning met de sportruimte is gelegen volgens het nieuwe bestemmingsplan ook de gebiedsaanduiding “overige zone – parkeren” hebben. Op grond van de regels van het bestemmingsplan mag verweerder pas een omgevingsvergunning afgeven voor het gebruiken van gronden bij een functiewijziging, zoals hier het geval is, als er op eigen terrein genoeg parkeergelegenheid is (zie artikel 37.1). Er moet voldaan zijn aan de normen en eisen die hierover in de beleidsregels van de gemeente staan. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft deze beleidsregels opgenomen in de Nota Parkeernormen 2014 (de Nota).
16.4
Op grond van de Nota geldt voor een sportschool een parkeernorm voor auto’s van 2,5 per 100 m² bruto vloeroppervlak (bvo) en voor fietsen van 6 per 100 m² bvo. Met het aantal echte bezoekers van de sportruimte hoeft bij het bepalen van de parkeernorm geen rekening te worden gehouden. Dit is al meegenomen bij het bepalen van de parkeernormen in de Nota. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet alle bezoekers met de auto komen.
16.5
De rechtbank stelt vast dat de sportruimte een bvo van 98 m² heeft. Dit betekent in dit geval dat er op eigen terrein minimaal 2,5 parkeerplekken voor auto’s moeten zijn en in ieder geval 6 voor fietsen. Op de tekening van de nieuwe situatie staan 9 parkeerplaatsen voor de sportruimte. Daarmee is de rechtbank het met verweerder eens dat er meer dan voldoende parkeerplaatsen voor auto’s op eigen terrein zijn gemaakt.
16.6
Op de zitting heeft de vergunninghouder op de tekening van de nieuwe situatie aangewezen waar de fietsen geparkeerd kunnen worden. Dat is op de doorloop tussen de woningen aan de [adres 2] en 63a. Volgens hem kunnen er zeker 12 fietsen neergezet worden. Gelet op de grootte van het eigen terrein en de doorloop twijfelt de rechtbank er niet aan dat er ook genoeg mogelijkheid is om voldoende fietsen te parkeren.
16.7
De conclusie is dat er voor auto’s en fietsen voldoende parkeergelegenheid is op het eigen terrein van de [adres 2] .
Precedentwerking?
17. Eisers zijn verder bang dat verweerder akkoord zal gaan met meer kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in woningen in de buurt. De rechtbank merkt hierover op dat dit volgens het nieuwe bestemmingsplan onder voorwaarden mag (zie artikel 20.6 van de regels van het bestemmingsplan). Eisers kunnen daartegen opkomen als volgens hen niet (meer) aan de voorwaarden wordt voldaan. Dit kunnen zij doen door een klacht of een verzoek om handhaving in te dienen bij de gemeente.
Conclusie
18. De conclusie is dat het gebruik van de sportruimte past binnen het nieuwe bestemmingsplan en dat wordt voldaan aan de parkeernormen. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van de besluiten van 23 juli 2018 in stand laten.
De voetgangersbrug (SGR 19/2881 en SGR 19/2964)
19. De rechtbank gaat uit van het volgende. Op 31 juli 2018 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het maken van een voetgangersbrug. Het bouwplan bestaat uit het bouwen van een voetgangersbrug en het maken van een uitweg. Met deze brug ontstaat er een verbinding tussen de [adres 2] en de Filips van Bourgondiëstraat. De gemeente Alphen aan den Rijn en vergunninghouder hebben een opstalovereenkomst gesloten, omdat de voetgangersbrug aan één kant op gemeentegrond staat.
20. Bij besluit van 21 september 2018 is verweerder akkoord gegaan met het bouwen van een voetgangersbrug en het maken van een uitweg. Bij de besluiten van 28 maart 2019 heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Belanghebbenden?
21. De woningen van eisers grenzen aan de gronden waarop de voetgangersbrug wordt gemaakt. Het is daarom denkbaar dat zij daarvan directe gevolgen kunnen ondervinden. De rechtbank vindt daarom dat eisers belanghebbenden zijn en tegen het bouwplan kunnen opkomen.
Strijd met het bestemmingsplan?
22. Volgens verweerder past het bouwplan binnen het op dat moment geldende bestemmingsplan en voldoet het aan alle andere voorwaarden die staan in artikel 2.10 van de Wabo. Verweerder moest het bouwplan daarom goedkeuren.
23. Toen de aanvraag door vergunninghouder werd gedaan, gold voor de locatie van de voetgangersbrug het bestemmingsplan “Alphen Stad” (het bestemmingsplan) en de bestemmingen “Wonen”, “Water”, “Verkeer” en “Waarde – Archeologie 3”. Partijen zijn het met elkaar eens dat de voetgangersbrug past binnen deze bestemmingen. De rechtbank vindt dit ook.
24. Eisers stellen dat het bouwplan toch in strijd is met het bestemmingsplan omdat op grond van dat bestemmingsplan getoetst moet worden of er voldoende parkeergelegenheid is. Dat heeft verweerder niet gedaan. De voetgangersbrug wordt gebruikt door bezoekers van de sportruimte. Hierdoor ontstaat er parkeeroverlast in de straat van eisers. Eisers hebben dit ook al aangegeven in de bezwaarfase, maar verweerder heeft daar niet op gereageerd.
25. Bij het nemen van de beslissingen op bezwaar van 28 maart 2019 heeft verweerder het advies van de Commissie bezwaarschriften van 26 februari 2019 overgenomen. In dat advies staat dat het bouwplan past binnen het bestemmingsplan. Daarom heeft verweerder besloten om de omgevingsvergunning voor het maken van de voetgangersbrug in stand te laten.
26. De rechtbank is het met eisers eens dat verweerder in de besluiten op bezwaar van 28 maart 2019 niet genoeg op hun argumenten is ingegaan. Verweerder heeft alleen het advies van de Commissie bezwaarschriften overgenomen. Verweerder is niet ingegaan op de stellingen van eisers over de parkeergelegenheid en -overlast. Dit betekent dat de besluiten op bezwaar niet goed zijn gemotiveerd. De beroepen van eisers zijn daarom gegrond en de besluiten moeten worden vernietigd.
27. De rechtbank zal hieronder bekijken of zij de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten op bezwaar van 28 maart 2019 in stand kan laten. Als dat kan, betekent het dat vergunninghouder de voetgangersbrug mag laten staan.
28. In het verweerschrift heeft verweerder opgeschreven dat het om een voetgangersbrug gaat die bedoeld is voor de bewoner van de woning aan de [adres 2] . Bij de omgevingsvergunning voor het verbouwen van deze woning heeft verweerder al gekeken naar de parkeergelegenheid. Er is toen vastgesteld dat er voldoende parkeergelegenheid is op het eigen terrein van de [adres 2] . Bij de aanvraag voor de voetgangersbrug hoefde verweerder daar niet opnieuw naar te kijken.
29. Omdat het gaat om het bouwen van een nieuwe brug is de rechtbank van oordeel dat verweerder op grond van artikel 37.1 van het bestemmingsplan moet toetsen of aan de parkeernormen en eisen van de Nota wordt voldaan. Verweerder heeft in zijn verweerschrift alsnog goed uitgelegd dat de voetgangersbrug hoort bij de woning aan de [adres 2] en dat al in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de verbouwing van dat pand is gebleken dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is. De rechtbank is het daarom met verweerder eens dat verweerder bij de aanvraag voor de voetgangersbrug niet opnieuw naar de parkeergelegenheid op het eigen terrein van de [adres 2] hoefde te kijken. Iets anders is of het bouwplan ervoor zorgt dat er meer verkeer naar de straat van eisers komt en of er parkeeroverlast ontstaat. Hierover merkt de rechtbank op dat het bestemmingsplan het maken van de voetgangersbrug toestaat. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan heeft verweerder de ruimtelijke gevolgen daarvan al meegewogen. Dat geldt ook voor mogelijke verkeersaantrekkende werking en parkeerdruk. Deze aspecten kunnen nu geen rol meer spelen.
Voorwaarden aan de vergunning?
30.1
Eisers stellen dat in de opstalovereenkomst een voorwaarde is opgenomen dat vergunninghouder een afsluitbaar hek moet plaatsen op de voetgangersbrug en dat dit hek altijd dicht is behalve voor de bewoner/eigenaar en zijn bezoekers van de [adres 2] . Eisers vinden dat verweerder deze voorwaarde ook in de omgevingsvergunning had moeten opnemen, omdat hierdoor meer zekerheid ontstaat over het gebruik van de brug.
30.2
Volgens artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo kan verweerder alleen voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden als dat nodig is voor de bouw van de voetgangersbrug of de aanleg van de uitweg. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat hij de afspraak over het hek niet als voorschrift had hoeven verbinden aan de vergunning voor de voetgangersbrug. Het betreft geen bouwvoorschrift voor de voetgangersbrug maar het is een afspraak die samenhangt met het aan vergunninghouder verleende opstalrecht voor de voetgangersbrug, voor zover gelegen boven gemeentegrond en –water. Dit is een privaatrechtelijke aangelegenheid. De stelling van eisers slaagt niet.
Conclusie
31. De conclusie is dat verweerder in het verweerschrift uiteindelijk voldoende heeft uitgelegd dat de voetgangersbrug past binnen het bestemmingsplan. Verder is niet in geschil dat het bouwplan voldoet aan alle andere voorwaarden die staan in artikel 2.10 van de Wabo. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van de besluiten van 28 maart 2019 in stand laten.
Proceskosten
32. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder het betaalde griffierecht aan eisers moet vergoeden.
33. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers hebben gemaakt. De rechtbank zal dit doen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Omdat sprake is van twee keer twee samenhangende zaken worden de vier beroepszaken bij het vaststellen van het bedrag als twee zaken gezien. De rechtbank stelt de kosten van rechtsbijstand voor de gemachtigde vast op € 2.100,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 2 punten voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-, een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank verklaart:
- eiser 2 niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen het besluit van 23 juli 2018 waar het gaat om het revitaliseren van de woning en de loods;
- de beroepen van eisers voor het overige gegrond;
- vernietigt de besluiten van 23 juli 2018 met uitzondering van het deel waar het gaat om het revitaliseren van de woning en de loods;
- vernietigt de besluiten van 28 maart 2019;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 340,- aan eiser 1 te vergoeden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 340,- aan eiser 2 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan op 31 maart 2020 door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl
de griffier is niet inrechter
de gelegenheid deze
uitspraak mede te
ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef onder c van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo staan de situaties opgesomd waarin de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden geweigerd. Dit is onder meer het geval wanneer het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand, de Bouwverordening of het Bouwbesluit 2012.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, en de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor). In artikel 4 van bijlage II bij het Bor is de zogenaamde kruimelregeling opgenomen. Op grond van het negende lid van dit artikel komt in aanmerking voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten.
Ingevolge artikel 2.22, tweede lid, van de Wabo worden aan een omgevingsvergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20.
Artikel 20.1 van de planregels van het bestemmingsplan “Alphen Stad” is de bestemmingsomschrijving van de bestemming “Wonen” opgenomen.
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. Wonen, waaronder begrepen het uitoefenen van een ‘aan-huis-verbonden beroep’ en ‘kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten’, met in achtneming van de specifieke gebruiksregels genoemd in artikel 20.6;
(…)
met de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3, 4 en 5 van de planregels.
Op grond van artikel 20.6 gelden ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten de volgende specifieke gebruiksregels:
a. de bedrijfsactiviteiten mogen geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het woon- en leefmilieu van de woonomgeving;
b. de bedrijfsactiviteiten mogen door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten;
c. het betreft niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk maken. Onevenredige hinder door klantenbezoek en leveranciers moet worden voorkomen;
d. de bedrijfsactiviteiten zijn ondergeschikt aan de woonfunctie;
e. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en direct in verband met het beroep;
f. buitenopslag ten behoeve het bedrijf op het perceel is niet toegestaan, stalling van bedrijfsvoertuigen daarvan uitgezonderd.
In artikel 37.1 van de planregels is het volgende opgenomen:
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “overige zone – parkeren” geldt dat het bevoegd gezag pas een omgevingsvergunning kan verlenen voor de activiteit bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in regels strijd met ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:
a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien:
1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.