ECLI:NL:RBDHA:2020:3584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
SGR 19/953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de opleiding aan de Politieacademie en de zorgvuldigheidsbeginselen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die zijn opleiding aan de Politieacademie te Ossendrecht beëindigd zag, en de directeur van de Politieacademie als verweerder. De rechtbank behandelt de vraag of de beëindiging van de opleiding op een juiste wettelijke grondslag is gebaseerd. Eiser had in september 2017 zijn opleiding Leergang Onderwijs Gevaarbeheersing aan de Politieacademie gestart, maar zijn opleiding werd op 23 juli 2018 beëindigd op grond van artikel 48 van de OER 2018, omdat hij onvoldoende ontwikkeling had doorgemaakt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, en de Commissie van beroep van de Examens heeft op 15 oktober 2018 het besluit van de directeur vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen. Desondanks handhaafde de directeur het eerdere besluit op 20 december 2018, wat leidde tot het beroep van eiser bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat de directeur de beëindiging van de opleiding niet op artikel 48 van de OER 2018 kon baseren, omdat dit artikel enkel van toepassing is bij onvoorziene omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de beëindiging van de opleiding niet op de juiste wettelijke grondslag is gebaseerd, en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, waarbij de overwegingen van de rechtbank in acht moeten worden genomen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/953

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Akachar),
en

De directeur van de Politieacademie, verweerder

(gemachtigde: mr. D.R. Stolwijk).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de opleiding van eiser aan de Politieacademie te Ossendrecht beëindigd.
Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eveneens zijn ter zitting verschenen [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank gaat, voor zover hier van belang, uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser is in september 2017 gestart met zijn opleiding Leergang Onderwijs Gevaarbeheersing aan de Politieacademie te Ossendrecht. Het betreft een zogenaamde duale opleiding, dat wil zeggen dat eiser afwisselend leert op de Politieacademie en op de werkplek van de docent in opleiding. De leergang bestaat uit vier fases (met afsluitend een masterproef), waarbij de studenten iedere fase aan bepaalde criteria dienen te voldoen om te kunnen slagen voor de opleiding.
1.2
Na overleggen op 23 en 24 april 2018 tussen de docenten van de Politieacademie, de begeleiders van de eenheid Den Haag, de coördinator en de teamchef OBT van de eenheid Den Haag hebben de heer [C] (studiebegeleider) en mevrouw [D] (docent van de Politieacademie) op 25 april 2018 een voorstel gedaan tot het beëindigen van de opleiding van eiser. Hieraan hebben zij – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende ontwikkeling heeft doorgemaakt als gevolg waarvan de voorwaardelijke opdrachten van het assessmentdossier niet met een voldoende zijn doorlopen.
1.3
Op 23 juli 2018 heeft het sectorhoofd Vakspecialistisch Politieonderwijs (VPO) het voorstel overgenomen en heeft hij op grond van artikel 48 van de OER 2018 (Onderwijs- en examenregeling) besloten de opleiding van eiser per die datum te beëindigen. Hij heeft daarbij overwogen dat er te weinig leervermogen is aangetoond en dat de ontwikkeling van eiser hierdoor stagneert, hetgeen zich uit in het niet behalen van voorwaardelijke opdrachten.
1.4
Eiser heeft op 6 augustus 2018 beroep ingesteld bij de Commissie van beroep van de Examens (de Commissie) tegen het besluit tot het beëindigen van zijn opleiding.
1.5
Op 15 oktober 2018 heeft de Commissie het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 23 juli 2018 vernietigd. De Commissie heeft in de uitspraak bepaald dat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 35.2 van de OER 2018 een nieuw besluit moet nemen over het beëindigen van de opleiding van eiser met inachtneming van de overwegingen en conclusies van de uitspraak van de Commissie.
1.6
Vervolgens heeft op 10 december 2018 – naar aanleiding van de uitspraak van de Commissie – een zienswijze gesprek plaatsgevonden ter voorbereiding op het te nemen besluit.
1.7
Bij besluit van 20 december 2018 heeft verweerder het besluit van 23 juli 2018 gehandhaafd.
Standpunten partijen
2. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert hiertoe – zakelijk weergegeven – het volgende aan. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. De aanspraken van eiser zijn niet naar behoren erkend. Het achteraf ingelaste zienswijzegesprek van 10 december 2018 is een wassen neus geweest. Zo is in de
e-mailberichten van 8 oktober 2018 en 29 oktober 2018 enerzijds richting eiser het beeld geschetst en het vertrouwen gewekt dat hij zijn opleiding kan hervatten, maar blijkt anderzijds dat ten tijde van het zienswijzegesprek van 10 december 2018 al een standpunt was ingenomen. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd.
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en voert het volgende aan. Verweerder betoogt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Verweerder heeft met inachtneming van het zienswijzegesprek van 10 december 2018 en de uitspraak van de Commissie op grond van artikel 48 van de OER 2018 (onvoorziene omstandigheden) het besluit van 23 juli 2018 gehandhaafd. Het besluit tot het beëindigen van de opleiding is zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd. Een belangrijk onderdeel van de ontwikkeling op het gebied van docentschap is het leren en kunnen reflecteren. Dit reflectievermogen heeft eiser onvoldoende laten zien. Eiser is herhaaldelijk aangesproken op deze punten maar verbetering is uitgebleven. Eiser heeft zich onvoldoende ontwikkeld gedurende de opleiding en niet laten zien dat hij voldeed aan de competenties van fase 3. Dit is tijdens de opleiding meerdere malen met eiser besproken en daarbij is aangegeven dat als er geen verbetering zou optreden het afronden van de opleiding voor eiser erg lastig zou worden. Eiser was bekend met de gevolgen hiervan. De beroepsgrond dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, treft dan ook geen doel.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat artikel 35.2 van de OER 2018 niet voorziet in een beëindigingsgrond voor de situatie van eiser. Om die reden heeft verweerder artikel 48 van de OER 2018 aan het beëindigingsbesluit ten grondslag gelegd. Daarbij merkt verweerder op dat dit artikel vaker wordt gebruikt voor het beëindigen van een opleiding als geen sprake is van een van de gronden als bedoeld in artikel 35.2 van de OER 2018. Ten slotte is geen sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beoordeling
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het wettelijk kader zoals is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder het besluit tot het beëindigen van de opleiding van eiser heeft gebaseerd op artikel 48 van de OER 2018 (onvoorziene omstandigheden). De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder – ondanks de uitspraak van de Commissie van 15 oktober 2018 – deze grondslag in het bestreden besluit heeft gehandhaafd, zonder nadere motivering waarom die grondslag hier van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat de beëindiging van de opleiding niet op dat artikel kon worden gebaseerd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.1
In artikel 35.2 van de OER 2018 zijn de voorwaarden vastgelegd op grond waarvan de opleiding kan worden beëindigd. Zo wordt de inschrijving van de student door het sectorhoofd BPO/VPO beëindigd
als:
a. de student binnen het maximaal aantal examengelegenheden geen voldoende examenresultaat heeft behaald, of;
b. de student van een basispolitieopleiding niet binnen de toegestane tijd zoals bedoeld in art. 28.4 een voldoende resultaat heeft behaald, of;
c. het sectorhoofd BPO/VPO een bindend negatief studieadvies heeft afgegeven, of;
d. de maximaal toegestane doorlooptijd inclusief eventuele verlenging zoals bedoeld in artikel 34 is verstreken. Het sectorhoofd BPO/VPO mag de opleiding alleen beëindigen als de opleiding voor zodanige voorzieningen heeft gezorgd dat de mogelijkheden voor een goede studievoortgang zijn gewaarborgd. Het sectorhoofd BPO/VPO deelt (bij beëindiging van een basispolitieopleiding, master of AOPV na een zienswijzegesprek) schriftelijk aan de student en aan het korps mee dat de opleiding van de student beëindigd wordt.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat deze bepaling een limitatieve opsomming van de gronden voor beëindiging van de opleiding. Dat betekent dat indien aan één van deze voorwaarden niet is voldaan, de mogelijkheden tot beëindiging op andere gronden niet alsnog op artikel 48 van de OER 2018 kan worden gebaseerd. Uit de toelichting van
artikel 48 van de OER 2018 blijkt ook dat dit artikel enkel van toepassing is als zich onvoorziene omstandigheden voordoen, waarvoor de OER 2018 geen bepaling heeft. De enkele stelling dat artikel 35.2 van de OER 2018 in dit type onderwijs niet volstaat en dat in dit soort situaties vaker gebruik wordt gemaakt van artikel 48 OER 2018, is onvoldoende reden om tot een ander oordeel te komen. Toepassing van artikel 48 OER 2018 in dit soort situaties zou immers neerkomen op een ongeclausuleerde verruiming van de beëindigingsgronden als genoemd in artikel 35.2 OER 2018, zonder dat voor studenten op voorhand duidelijk is welke die zijn.
6. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit berust op een onjuiste wettelijke grondslag. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt wegens strijd met de artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en van het bepaalde in artikel 35.2 van de OER 2018 een nieuw besluit moeten nemen over (de bezwaren van eiser tegen) het beëindigen van de opleiding.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van €525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep tot een bedrag van €1.050,-;
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van €178,- vergoedt.
Deze uitspraak is op 23 maart 2020 gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. B.P.C. Vonck, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Artikel 35 van de OER 2018 (Beëindigen opleiding)

1. De opleiding van de student wordt beëindigd en de student wordt uitgeschreven nadat de student het kwalificatiebewijs behorende bij zijn opleiding heeft behaald of op verzoek van de student.
2. In afwijking van art. 35.1 wordt in de volgende gevallen de inschrijving van de student door het hoofd van de school beëindigd:
a. Als de student binnen het maximaal aantal examengelegenheden geen voldoende examenresultaat heeft behaald;
b. Als de student van een basispolitieopleiding niet binnen de toegestane tijd zoals bedoeld in art. 28.4 een voldoende resultaat heeft behaald;
c. Als het hoofd van de school een bindend negatief studieadvies heeft afgegeven;
d. Als de maximaal toegestane doorlooptijd inclusief eventuele verlenging zoals bedoeld in art. 34 is verstreken.
Het hoofd van de school mag de opleiding alleen beëindigen als de opleiding voor zodanige voorzieningen heeft gezorgd dat de mogelijkheden voor een goede studievoortgang zijn gewaarborgd. Het hoofd van de school deelt (bij beëindiging van een basispolitieopleiding, master of AOPV na een zienswijzegesprek) schriftelijk aan de student en aan het korps mee dat de opleiding van de student beëindigd wordt.
3. In afwijking van art. 35.1 wordt in de volgende gevallen de inschrijving van de student door de directeur beëindigd:
a. Als de student door zijn gedragingen of uitlatingen blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor (de praktische voorbereiding op) het beroep;
b. Bij ernstige examenfraude.
De directeur deelt na een zienswijzegesprek schriftelijk aan de student en aan het korps mee dat de opleiding van de student beëindigd wordt.
4. Eventuele beroeps- en bezwaarzaken hebben geen opschortende werking voor de beëindiging van de opleiding. Op basis van de uitspraak in eventuele beroeps- en bezwaarzaken wordt de beëindiging van de opleiding al dan niet ongedaan gemaakt.

Artikel 48 van de OER 2018 (Onvoorziene omstandigheden)

1. Bij omstandigheden die niet of in onvoldoende mate in deze OER geregeld zijn, beslist het sectorhoofd BPO/VPO over onderwijs en de examencommissie over examinering.

Toelichting op artikel 48 van de OER 2018 (Onvoorziene omstandigheden)

Er kunnen zich onvoorziene omstandigheden voordoen, waarvoor deze OER geen bepaling heeft. De examencommissie kan in deze gevallen een besluit nemen over zaken die examinering betreffen. Het sectorhoofd BPO/VPO kan een besluit nemen over zaken die het onderwijs betreffen.

Artikel 90 van de Politiewet

1. De directeur van de Politieacademie stelt tijdig, ten behoeve van de studenten, voor elke politieopleiding en voor elke overige opleiding als bedoeld in artikel 74, eerste lid, onder a, onder 2°, die wordt afgesloten met een examen een onderwijs- en examenregeling vast. De artikelen 7.13 en 7.14 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn van overeenkomstige toepassing op de onderwijs- en examenregeling.
2. De onderwijs- en examenregeling wordt door de directeur van de Politieacademie tijdig bekendgemaakt, zodanig dat de aanstaande student zich een adequaat beeld kan vormen van de inhoud en inrichting van het politieonderwijs en de examens.