ECLI:NL:RBDHA:2020:3610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige door onvoldoende onderbouwd ondernemingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1996 met de Turkse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking 'arbeid als zelfstandige' bij een supermarkt. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en niet had aangetoond te voldoen aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 4 februari 2020 is eiser niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser voerde aan dat hij een onderbouwd ondernemingsplan had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat het ondernemingsplan onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank stelde vast dat het ondernemingsplan geen gedegen marktanalyse en concurrentieanalyse bevatte en dat de overgelegde documenten niet voldeden aan de vereisten. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de aanvraag niet ter beoordeling aan de minister van Economische Zaken kon worden voorgelegd.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan, maar later gepubliceerd zou worden op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4646

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: [A] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Boerci).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ bij Asya Supermarkt vof (hierna: supermarkt) afgewezen.
Bij besluit van 23 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1996 en heeft de Turkse nationaliteit.
1.1.
Eiser heeft op 11 oktober 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ bij de supermarkt.
2. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en van dat vereiste niet kan worden vrijgesteld, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning.
2.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd, omdat eiser ook in bezwaar niet alle benodigde stukken ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft overgelegd. Het ondernemingsplan bevat nog steeds geen gedegen marktanalyse, nu deze slechts een algemene en summiere beschrijving van de markt bevat. Ook heeft eiser een summiere en algemene beschrijving gegeven ten aanzien van de concurrentiepositie. Hij heeft niet gespecificeerd wie de directe concurrenten zijn, wat hun sterke en zwakke punten zijn en hoe hij zich ten opzichte van hen onderscheidt. Daarnaast ontbreken stukken ter onderbouwing van het ondernemingsplan. Bovendien zijn eisers documenten ter onderbouwing van zijn competenties opgesteld in de Turkse taal en onvertaald. Verder is het overgelegde diploma niet voorzien van een vereiste waardering. Gelet op het voorgaande kan de minister van Economische Zaken (EZK) niet beoordelen of met eisers bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. De aanvraag wordt daarom niet ter advies voorgelegd.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep aan dat hij een onderbouwd ondernemingsplan heeft overgelegd, waarin alle noodzakelijke informatie is opgenomen. Eiser stelt dat verweerder enkel naar de stijl- en spelfouten in het ondernemingsplan heeft gekeken en niet naar de inhoud, nu verweerder nergens kenbaar heeft gemaakt waarom hij het ondernemingsplan als niet onderbouwd beschouwt. Al het noodzakelijke voor het beoordelen van de aanvraag is opgenomen in het ondernemingsplan. Zo heeft eiser in het ondernemingsplan aangetoond dat met zijn bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands belang is gediend. Verweerder heeft niet vermeld welke stukken missen om het ondernemingsplan als voldoende te beschouwen. Verweerder ziet voorts over het hoofd dat de onderneming van eiser niet wordt gestart, maar al langer bestaat. Verweerder heeft hier ten onrechte geen rekening mee gehouden.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals bijvoorbeeld de uitspraken van 23 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1326) en van 29 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3925) kan verweerder in redelijkheid verlangen dat een vreemdeling de volgens paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) vereiste stukken overlegt die nodig zijn om te beoordelen of die vreemdeling aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang voldoet, mits de vreemdeling daarover redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
In geschil is of eiser met het overgelegde ondernemingsplan voldoende heeft onderbouwd dat met eisers bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Eiser stelt dat zijn ondernemingsplan voldoet aan de vereisten en dat niet is gebleken dat verweerder naar de inhoud van het ondernemingsplan heeft gekeken. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser zijn ondernemingsplan onvoldoende heeft onderbouwd met de daartoe benodigde stukken. Zo heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ondernemingsplan geen gedegen markt- en concurrentieanalyse bevat die is toegespitst op eisers eigen product of dienst. Verweerder heeft hierbij gekeken naar het ondernemingsplan dat een zowel een markt- als concurrentieanalyse bevat. Verweerder heeft beide analyses echter als onvoldoende mogen beoordelen, nu eiser slechts een summiere en algemene beschrijving heeft opgenomen in zijn ondernemingsplan. Zo heeft eiser ten aanzien van de concurrentieanalyse niet gespecificeerd wie de directe concurrenten zijn, wat hun sterke en zwakke punten zijn en waarin zijn onderneming zich onderscheidt van de concurrenten. Voorts heeft eiser in zijn marktanalyse slechts een algemene en landelijke beschrijving gegeven van de markt, zonder in te gaan op de specifieke branche en regio waarin zijn onderneming actief is. Zo is eiser niet ingegaan op de aanwezigheid van andere ondernemingen in het marktgebied waarin hij actief is. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat het door eiser overgelegde ondernemingsplan onvoldoende is onderbouwd om ter beoordeling aan de minister van EZK voor te leggen. Dat de onderneming van eiser al langer bestaat, doet hier niet aan af. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft vermeld welke stukken vereist zijn en welke informatie in het geval van eiser mist en dat tevens is vermeld dat de supermarkt reeds sinds 1990 bestaat. De beroepsgronden slagen niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.