In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, geboren op een onbekende datum, heeft beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig een besluit heeft genomen op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 9 november 2018. De rechtbank had eerder, op 2 september 2019, bepaald dat de staatssecretaris binnen acht weken een eerste gehoor moest afnemen. Deze termijn liep af op 28 oktober 2019, waarna de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag verbeurde, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft op 18 februari 2020 opnieuw beroep ingesteld, omdat de staatssecretaris niet tijdig had gehandeld.
De rechtbank heeft overwogen dat, ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsomperiode op het moment van indiening van het beroep nog niet was verstreken, wat betekent dat de prikkel voor de staatssecretaris om een besluit te nemen nog steeds aanwezig was. Desondanks heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de staatssecretaris nog binnen de gestelde termijn had kunnen handelen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt op 20 april 2020. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na de bekendmaking.