In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2020 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarig kind, dat door de moeder in Nederland is achtergehouden. De ouders, die in 2015 naar Italië zijn verhuisd, hebben gezamenlijk gezag over hun kind. De vader heeft verzocht om de afgifte van het kind, zodat hij met het kind kan terugkeren naar Italië. De rechtbank oordeelt dat de gewone verblijfplaats van het kind in Italië ligt en dat de moeder het kind in strijd met het gezagsrecht van de vader in Nederland heeft gehouden. De rechtbank wijst het verzoek tot teruggeleiding toe, maar houdt rekening met mogelijke overheidsmaatregelen in verband met COVID-19 die de terugkeer kunnen bemoeilijken. De rechtbank benoemt tevens een bijzondere curator om de belangen van het kind te behartigen en om de mening van het kind te achterhalen over zijn verblijf in Nederland en Italië. De zaak wordt verwezen naar een meervoudige kamer voor verdere behandeling.