In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit, op 17 februari 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet. Na een periode van stilzwijgen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft eiser op 25 februari 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag. Op 11 maart 2020 heeft de staatssecretaris alsnog op de aanvraag beslist, maar het beroep is bij brief van 13 maart 2020 ingetrokken. Tegelijkertijd heeft eiser verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van de procedure, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen, waarop de staatssecretaris op 10 april 2020 heeft gereageerd. Aangezien partijen niet om een zitting hebben verzocht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat het verzoek om kostenvergoeding kan worden toegewezen indien het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen.
De rechtbank constateert dat de staatssecretaris bereid is de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 262,50. Gezien het feit dat het beroep is ingetrokken omdat de staatssecretaris tegemoet is gekomen aan eiser, ziet de rechtbank aanleiding om het verzoek om proceskostenvergoeding toe te wijzen. De kosten zijn gerelateerd aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten tot een bedrag van € 262,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier, op 21 april 2020.