In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, werd op 10 april 2020 in bewaring gesteld, terwijl hij nog binnen zijn vertrektermijn was. De rechtbank oordeelde dat de beschikking tot beëindiging van het rechtmatig verblijf niet op de juiste wijze aan eiser was bekendgemaakt. Eiser had op 19 februari 2020 een beschikking ontvangen, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat deze op de juiste wijze was uitgereikt. De rechtbank heeft de aanvullende verklaring van de verbalisant buiten beschouwing gelaten, omdat het dossier incompleet was en de wijze van uitreiking onvoldoende duidelijk bleef. Hierdoor was de inbewaringstelling onrechtmatig, en de rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van 20 april 2020 en een schadevergoeding van € 1.005,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.050,-, te betalen door de Staat der Nederlanden. De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt op 20 april 2020.