Uitspraak
REchtbank DEN Haag
het college van burgemeester en wethouders van Hillegom, verweerder
[A], te [woonplaats] , vergunninghouder.
Rechtbank Den Haag
Op 24 april 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning. De vergunninghouder had op 23 mei 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een bedrijfsruimte met koelcellen op een locatie achter een bepaald adres in Hillegom. Het college van burgemeester en wethouders van Hillegom verleende deze vergunning, maar dit besluit werd door verzoekers, waaronder de erven van een andere verzoeker, bestreden. De verzoekers stelden dat het bouwplan in strijd was met de provinciale verordening en het bestemmingsplan, en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter concludeerde dat er voldoende spoedeisend belang aanwezig was, omdat de vergunninghouder al met de bouwactiviteiten was gestart. De rechter oordeelde dat de vergunninghouder recht had op de omgevingsvergunning, omdat het bouwplan voldeed aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden en er geen evidente strijd was met de geldende bestemmingsplannen en verordeningen. De verzoekers konden niet onderbouwen dat de door de vergunninghouder opgegeven maatvoering onjuist was, en de rechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzoekers om concrete argumenten aan te dragen als zij menen dat een vergunning in strijd is met hogere regelgeving. De voorzieningenrechter concludeerde dat de bestreden besluiten naar verwachting in stand zullen blijven, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 24 april 2020.