ECLI:NL:RBDHA:2020:3868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en oplegging dwangsom in bestuursrechtelijke zaak betreffende bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker tegen het college van Burgemeester en wethouders van Delft. Het verzoeker is gelast om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van zijn woning aan [adres] te [plaats] vóór 1 juni 2020 te beëindigen, op straffe van een dwangsom. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de begunstigingstermijn door verweerder is verlengd tot 1 september 2020. In verband met de coronamaatregelen hebben partijen ingestemd met een uitspraak zonder zitting.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening worden getroffen als onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker heeft aangevoerd dat het handhavingsbesluit onomkeerbare gevolgen voor hem heeft, zoals het annuleren van boekingen en een afname van de vindbaarheid van zijn woning op boekingswebsites. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de door verzoeker aangedragen belangen voornamelijk financieel van aard zijn en dat een louter financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. De uitspraak is niet op een openbare zitting gedaan, maar zal later alsnog worden gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1449
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 april 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

tegen

het college van Burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: W.M. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2020 heeft verweerder verzoeker op straffe van een dwangsom gelast het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning aan [adres] te [plaats] vóór 1 juni 2020 te beëindigen en beëindigd te houden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 16 maart 2020 heeft verweerder de begunstigingstermijn uit het besluit van 15 januari 2020 verlengd tot 1 september 2020.
In verband met de maatregelen rond het coronavirus is partijen verzocht of zij ermee instemmen dat zonder zitting uitspraak wordt gedaan. Partijen hebben deze instemming schriftelijk verleend.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Met het besluit van 15 januari 2020 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd wegens het vermeende gebruik van de woning van verzoeker in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft verzoeker opgedragen de verhuur van de desbetreffende woning aan toeristen te staken. De aanvankelijk gestelde begunstigingstermijn liep tot 1 juni 2020. Verweerder heeft deze termijn verlengd tot 1 september 2020. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat het zeker moet lukken om vóór het verstrijken van deze begunstigingstermijn een besluit op het bezwaar van verzoeker te nemen.
4. Verzoeker betoogt dat hij spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat het handhavingsbesluit onomkeerbare gevolgen voor hem heeft. In dit verband voert verzoeker aan dat het handhavingsbesluit zal leiden tot het annuleren van boekingen, waardoor ook de vindbaarheid en waardering van de woning op boekingswebsites zal afnemen.
4.1.
Het betoog faalt. Nog daargelaten dat niet aannemelijk is geworden dat de door verzoeker gestelde gevolgen van het handhavingsbesluit onomkeerbaar zijn, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door verzoeker aangedragen belangen financieel van aard zijn. Het is vaste rechtspraak dat een louter financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:753). Dat in het geval van verzoeker sprake is van een acute financiële noodsituatie die zou nopen tot het maken van een uitzondering op deze hoofdregel, is gesteld noch gebleken.
5. Het verzoek zal worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.