Uitspraak
advocaat: mr. H. Weisfelt
Rechtbank Den Haag
Op 7 april 2020 is [geopposeerde] op verzoek van [verzoeker] failliet verklaard, met benoeming van mr. W.J. Don als rechter-commissaris en mr. Wilmer als curator. De Staat der Nederlanden heeft op 16 april 2020 verzet ingesteld tegen deze faillietverklaring, stellende dat het faillissement op oneigenlijke gronden is aangevraagd. De Staat betwist dat [verzoeker] een vordering op [geopposeerde] heeft en stelt dat het faillissement is aangevraagd om de tenuitvoerlegging van lijfsdwang te voorkomen. Tijdens de behandeling van het verzet op 23 april 2020 zijn de advocaten van beide partijen gehoord, maar [verzoeker] en zijn raadsman zijn niet gehoord.
De rechtbank heeft op 30 april 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de Staat als schuldeiser moet worden aangemerkt en dat het verzet tijdig is ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor het bestaan van een vordering van [verzoeker] op [geopposeerde]. De handgeschreven schuldbekentenis is niet ondertekend en er zijn geen nadere stukken overgelegd die de vordering onderbouwen. De rechtbank concludeert dat [geopposeerde] ten onrechte failliet is verklaard, ondanks het feit dat hij vele schulden onbetaald laat.
De rechtbank verklaart het verzet gegrond, vernietigt de faillietverklaring van [geopposeerde] en stelt de faillissementskosten en het salaris van de curator vast. Beide partijen worden hoofdelijk veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit vonnis is gewezen door mr. A.C.M. Höppener en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 april 2020.