ECLI:NL:RBDHA:2020:3952
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een voorrangsverklaring en niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een voorrangsverklaring aangevraagd, maar deze was bij besluit van 17 april 2019 afgewezen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar bij besluit van 27 augustus 2019 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 februari 2020 heeft eiseres zich laten bijstaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. In de uitspraak werd overwogen dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn begint na de bekendmaking van het besluit. Eiseres had haar bezwaren na deze termijn ingediend en voerde aan dat zij vanwege persoonlijke omstandigheden, waaronder dakloosheid en een recente bevalling, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.
De rechtbank oordeelde echter dat eiseres geen verschoonbare redenen had aangevoerd voor de termijnoverschrijding. De wettelijke termijn van zes weken uit de Algemene wet bestuursrecht kan niet zonder verschoonbare redenen worden overschreden. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om tijdig hulp in te schakelen. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenvergoeding.