3.3Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4. De rechtbank stelt vast dat uit de besluitvorming van verweerder en de toelichting daarop in het verweerschrift volgt, dat de beslissing op bezwaar van 21 februari 2019 is ingetrokken en de afwijzing van de toevoeging in het primaire besluit is herroepen en is vervangen door de beslissing met verzenddatum 3 april 2019 waarbij de aanvraag alsnog is ingewilligd. Dit heeft tot gevolg dat eisers beroep voor zover dat ziet op het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk is nu dit besluit wordt geacht te zijn ingetrokken.
5. Voor zover eisers beroep ziet op het bestreden besluit 2 overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het primaire besluit tot afwijzing van de toevoegingsaanvraag op basis van de bij de aanvraag overgelegde informatie niet is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Verweerder is alsnog aan eisers aanvraag tegemoetgekomen als gevolg van een soepelere interpretatie van de van toepassing zijnde werkinstructie, waarbij het noodzakelijkheidsvereiste is komen te vervallen. Een en ander laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat het primaire besluit tot afwijzing van de toevoegingsaanvraag geen onrechtmatig genomen besluit is, omdat uit de aanvraag niet bleek dat sprake was van een bezoek aan familieleden tot in de derde graad, noch van het – toen nog geldende vereiste van – voldoende belang van het bezoek aan Nederland. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser bij de aanvraag om toevoeging van 20 september 2018 enkel als categorie bij de zaakgegevens ‘V013 – Vreemdelingenrecht – verblijf bij gezinsleden’ heeft aangegeven en hierbij geen informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een familiebezoek aan een familielid tot in de derde graad, te weten de aangetrouwde oom en diens echtgenote. Deze informatie is pas in bezwaar overgelegd. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat verweerder het primaire besluit onrechtmatig heeft genomen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht het verzoek om vergoeding van de kosten in de bezwaarfase afgewezen. Het beroep van eiser op artikel 7:15, tweede lid, van de Awb slaagt niet.
6. Het beroep is, voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk en, voor zover het is gericht tegen het bestreden besluit 2, ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.