ECLI:NL:RBDHA:2020:4066

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
NL20.7366 en NL20.7367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening; beroep ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling is genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, waarbij Spanje als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op zijn beroep is beslist.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft geen bewijs geleverd van structurele tekortkomingen in de opvang en asielprocedure in Spanje. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel in acht genomen en geoordeeld dat verweerder in principe mag uitgaan van de correcte uitvoering van de internationale verplichtingen door Spanje. Eiser heeft tijdens de gehoren verklaard zich niet te herinneren ooit in Spanje te zijn geweest, wat zijn beroep op de onmenselijke behandeling in Spanje niet ondersteunt.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de coronamaatregelen een overdracht aan Spanje belemmeren. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze tijdelijke belemmering geen invloed heeft op de rechtmatigheid van de verantwoordelijkheidsbepaling van Spanje. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter en tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt, maar nog niet in het openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.7366 (beroep) en NL20.7367 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tegelijkertijd heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om verweerder bij wijze van een voorlopige voorziening te verbieden om hem uit te zetten totdat op zijn beroep is beslist.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn. Verweerder gaat uit van de geboortedatum [geboortedatum] , dan wel [geboortedatum] .
2. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
3. Na kennis genomen te hebben van de stukken ziet de rechtbank in deze procedure, aanleiding om op grond van artikel 8:54 Awb uitspraak zonder zitting te doen.
4. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij wil niet naar Spanje omdat hij daar onverschillig is behandeld. Eiser heeft geen opvang of gelegenheid tot het indienen van een aanvraag gehad. Verweerder heeft eiser hierover niet adequaat en gedetailleerd bevraagd. Eiser wil nader onderbouwen met documenten dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Dat is tot nu niet gelukt, maar niet kan zonder meer worden gesteld dat er geen concrete aanwijzingen (zullen) zijn, waaruit blijkt dat Spanje niet in staat is om zijn internationale verplichtingen na te komen. Verweerder handelt in strijd met punt 92 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Jawo (ECLI:EU:C:2019:218) door te overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat hij in Spanje een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie zal lopen bij zijn overdracht of als gevolg daarvan.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder in principe ervan uitgaan dat Spanje haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Daar is eiser niet in geslaagd. Eiser heeft namelijk niet met documenten of andere bewijsmiddelen aannemelijk gemaakt dat sprake is structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen en de asielprocedure in Spanje. In het gestelde in de gronden van beroep ziet de rechtbank dan ook geen concrete aanwijzing dat de opvang van asielzoekers of de asielprocedure in Spanje niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het beroep van eiser op het arrest Jawo slaagt dan ook niet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser ook voldoende in de gelegenheid gesteld zijn persoonlijke situatie in Spanje toe te lichten. Aan eiser is meermalen voorgehouden dat uit Eurodac blijkt dat hij de Europese Unie via Spanje illegaal is binnengekomen, dat Spanje daarom mogelijk verantwoordelijk wordt gehouden voor de behandeling van zijn asielaanvraag en of hij bezwaren heeft tegen overdracht aan Spanje. Hij antwoordt tijdens de gehoren van 29 januari en 6 februari 2020 telkens dat hij zich niet kan herinneren dat hij ooit in Spanje is geweest. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser voert verder aan dat in deze tijden van maatregelen rondom het coronavirus in zowel Spanje als hier te lande, er geen uitzicht is op effectuering van de overdracht. Reeds om die reden kan het bestreden besluit geen stand houden, en treft een verantwoordelijkheidsbepaling geen enkel doel.
6.1
De rechtbank overweegt dat het feit dat eiser op dit moment ten gevolge van de corona-crisis niet kan worden overgedragen aan Spanje, een tijdelijke belemmering is en niets afdoet aan de rechtmatigheid van de verantwoordelijkheidsbepaling van Spanje in het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7. Het beroep is kennelijk ongegrond gelet op het voorgaande.
8. Omdat hiermee op het beroep is beslist, heeft eiser geen belang meer bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nog niet uitgesproken op en openbare uitsprakenzitting. Zodra het uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.