ECLI:NL:RBDHA:2020:4094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
AWB 20/3594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielopvang wegens gebrek aan spoedeisend belang

Op 20 april 2020 heeft verzoekster, een hoogzwangere vrouw met twee minderjarige kinderen, een verzoek ingediend om toelating tot opvang bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). Dit verzoek volgde op een e-mail van verweerder, het COa, waarin een primair besluit werd genomen op 22 april 2020. Verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij en haar kinderen opvang konden krijgen in de regio Utrecht, in afwachting van de beslissing op het bezwaar.

Tijdens de zitting op 1 mei 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten en vervolgens uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen sprake was van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster en haar kinderen zich konden melden in Ter Apel voor opvang en de benodigde medische zorg, wat door verweerder was toegezegd.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat het standpunt van verweerder niet evident onrechtmatig was en dat er geen dringende redenen waren om het verzoek te honoreren. Wel werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 525,-, omdat het verzoek niet onterecht was ingediend. De uitspraak is gedaan door mr. L.C. Michon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Ravenhorst, griffier, op 1 mei 2020. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3594
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , V-nummer [V-nummer] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder(gemachtigde: mr. I.A. van der Valk-in ‘t Veen).

Procesverloop

Op 20 april 2020 heeft verzoekster om toelating tot de opvang verzocht.
Verweerder heeft daarop gereageerd met een e-mailbericht van 22 april 2020 (het primaire besluit).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt verzoekster en haar twee minderjarige kinderen opvang te verlenen in de regio Utrecht, in afwachting van de beslissing op bezwaar.
Partijen hebben op 1 mei 2020 over en weer op elkaars standpunten gereageerd, waarna de voorzieningenrechter het onderzoek heeft gesloten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 525,-.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk gegrond of kennelijk ongegrond is. Het laatste is hier het geval. Daarom doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder behandeling van het verzoek ter zitting.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt niet voldaan aan het vereiste van onverwijlde spoed. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3. Verweerder heeft in het primaire besluit verwezen naar de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 maart 2020 aan de Tweede Kamer over de uitwerking van de maatregel in de asielketen met betrekking tot het coronavirus. Daaruit volgt volgens verweerder dat nieuwe asielzoekers thans niet meer worden opgevangen door het COa, maar dat voor hen een noodonderdaklocatie in Zoutkamp is ingericht. Voor een administratieve plaatsing kan verzoekster zich melden bij het Aanmeldcentrum in Ter Apel.
4. Verweerder heeft zich vervolgens op 1 mei 2020 op het standpunt gesteld dat in de noodonderdaklocatie in Zoutkamp niet de benodigde medische zorg aan hoogzwangere vrouwen kan worden verleend. Hoogzwangere vrouwen worden daarom opgevangen in Ter Apel. Verweerder heeft toegezegd dat verzoekster, die hoogzwanger is, zich met haar minderjarige kinderen kan melden in Ter Apel om opvang te krijgen en de benodigde medische zorg te ontvangen.
5. Verzoekster heeft, gelet op het onder 4 overwogene, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang dat de conclusie rechtvaardigt dat de behandeling van verzoeksters bezwaarschrift niet kan worden afgewacht. Verzoekster en haar minderjarige kinderen kunnen zich immers voor opvang melden in Ter Apel. Verweerder heeft toegezegd dat verzoekster daar ook de benodigde medische zorg kan ontvangen. Verzoekster heeft dat niet betwist. Gesteld noch gebleken is dat verblijf in Ter Apel in plaats van in de regio Utrecht onhoudbaar is of op korte termijn wordt. Dat sprake is van een mondelinge overeenkomst tussen verweerder en de gemeente Utrecht in verband met de pilot LVV, zoals door verzoekster is gesteld, maakt ook niet dat nu sprake is van onverwijlde spoed.
6. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat niet gebleken is dat het standpunt dat verweerder naar voren heeft gebracht in deze procedure, hiervoor weergegeven onder 4, evident onrechtmatig is.
7. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
8. De voorzieningenrechter ziet echter wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekster met dit verzoek heeft moeten maken. Dat geen sprake meer is van spoedeisend belang, laat onverlet dat het verzoek niet ten onrechte is gedaan. Eerst na indiening van dit verzoek om een voorlopige voorziening, heeft verweerder immers meegedeeld dat verzoekster (en haar minderjarige kinderen) opvang krijgen in Ter Apel. De voorzieningenrechter stelt het bedrag van de door verweerder te vergoeden proceskosten vast op € 525,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1). Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Michon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Ravenhorst, griffier, op 1 mei 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd om dit De voorzieningenrechter is verhinderd
dit proces-verbaal te ondertekenen om dit proces-verbaal te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.