ECLI:NL:RBDHA:2020:4168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen en proceskostenvergoeding

Op 8 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.M. Prins, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.M. Snijders. De zaak betreft de intrekking van de uitkering van eiseres op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) per 25 maart 2018. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Eiseres heeft hierop beroep ingesteld, waarna een zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2019. Tijdens deze zitting is het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven nadere stukken in te dienen. Na verdere behandeling van de zaak en het benoemen van een deskundige, heeft verweerder op 25 maart 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van eiseres alsnog gegrond werd verklaard en zij in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Eiseres heeft vervolgens haar beroep ingetrokken met het verzoek om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder aan eiseres is tegemoetgekomen en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 1.584,92, inclusief een reiskostenvergoeding. Tevens dient verweerder het griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5723

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.M. Prins),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2018 heeft verweerder de uitkering die eiseres op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt, per 25 maart 2018 ingetrokken.
Bij besluit van 24 juli 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiseres in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen, hetgeen eiseres heeft gedaan bij brief van 24 maart 2019.
Bij brief van 24 mei 2019 heeft verweerder hierop gereageerd.
Het beroep is op 12 juli 2019 nogmaals ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend en verzekeringsarts
[verzekeringsarts] als deskundige benoemd om eiseres te onderzoeken en hiervan de rechtbank van verslag en advies te voorzien. Op 19 december 2019 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Bij brief van 4 januari 2020 heeft eiseres op het rapport gereageerd.
Verweerder heeft een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, gedateerd 25 maart 2020. Verweerder heeft hierin het besluit van 24 juli 2018 herzien, het bezwaar van eiseres alsnog gegrond verklaard en bepaald dat eiseres per 25 maart 2018 in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
Eiseres heeft vervolgens bij brief van 2 april 2020 het beroep ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft medegedeeld geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, op verzoek van de indiener gedaan bij de intrekking van het beroep, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de kosten die de indiener in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres is tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, Awb.
3.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, een half punt voor het verschijnen op een nadere zitting en een half punt voor de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
3.2
Eiseres heeft verder gevraagd om een reiskostenvergoeding van € 16,- waarbij het gaat om het bijwonen van twee keer de zitting. Volgens de website 9292.nl bedragen de kosten van een enkele reis per openbaar vervoer van het adres van eiseres [adres] te [plaats] ) naar de rechtbank € 2,48. Er wordt daarom een reiskostenvergoeding toegekend van € 9,92.
3.3
De totale vergoeding van de proceskosten bedraagt € 1.584,92.
4. De rechtbank wijst er tot slot op dat het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,- ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb door verweerder aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.584,92.
Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2020 door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.