Op 11 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een horeca-exploitant, en de burgemeester van Noordwijk. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van 27 mei 2019, waarin werd besloten tot invordering van een verbeurde dwangsom van € 2.500,- en het afzien van invordering van een andere dwangsom van € 5.000,-. De dwangsommen waren verbeurd na geconstateerde overtredingen van de Drank- en Horecawet, waarbij alcoholhoudende drank was verstrekt aan minderjarigen. Eiseres had eerder een last onder dwangsom opgelegd gekregen en had in de kerstvakantie van 2018 met een ontheffing van de burgemeester minderjarigen in haar horecagelegenheid toegelaten.
De rechtbank overwoog dat de burgemeester terecht had besloten tot invordering van de dwangsommen, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de invordering rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende had gemotiveerd waarom hij afweek van het advies van de commissie bezwaarschriften, die had geadviseerd om af te zien van invordering. De rechtbank vond dat eiseres had moeten beseffen dat de regels omtrent het verstrekken van alcohol aan minderjarigen onverminderd van toepassing waren, ook al was er tijdelijk ontheffing verleend.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Tevens werd de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 787,50. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Tijsma, griffier, en werd gepubliceerd op rechtspraak.nl.